• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.

  • Categorieën

  • Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten (2)

    De afgelopen week zijn er verschillende interessante krantenberichten geweest. Het vreemde is dat kranten het vaak met elkaar eens zijn. Ook de zogenaamde verzetskranten komen nauwelijks met opzienbarende feiten, ze praten vooral elkaar na of kopiëren die krant die nou net géén verzetskrant was. Zo zie je telkens dat Rusland bijna automatisch de schuld krijgt van een vliegramp, waar wel heel vreemd onderzoek naar verricht is. Of er al voordat het vliegtuig opsteeg besloten was dat de Russen het hadden gedaan.

    Maar dit terzijde. Vorige week besloot het Algemeen Dagblad (29-9-2016) de week met nieuws over motorclubs. ‘Ontslag Satudarah-ambtenaar was onterecht’, kopt de krant. De betrokken ambtenaar werkt al vele jaren als sociotherapeut in de Oostvaarderskliniek in Almere en was ook al 14 jaar lid van Satudarah. De combinatie van lidmaatschap van deze niet bij wet verboden motorclub en zijn functie heeft nooit enig probleem opgeleverd. Toch werd hij ontslagen door minister Ard van der Steur.

    De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat dit ontslag onterecht was. ‘Binnen die afweging mag het recht op respect voor het privéleven van de ambtenaar en zijn recht op vreedzame vereniging en vergadering niet uit het oog worden verloren.’, volgens de Raad. De minister moet nu een nieuwe beslissing nemen.

    Dit besluit van de Raad kan ook effect hebben op enige andere ontslagen. Zo werd vorig jaar een cipier in Lelystad ontslagen wegens lidmaatschap van motorclub Black Sheep. Ook deze cipier was al jaren werkzaam bij de gevangenis en was ook al vele jaren lid van deze motorclub zonder dat dit ooit tot problemen leidde. In Vught werd nog dit jaar een Molukse cipier ontslagen bij de EBI, omdat hij bevriend was met leden van Satudarah. Wie de Molukse gemeenschap kent, weet dat het onmogelijk is om elkaar niet te kennen. Maar voor meneer Van der Steur was het voldoende om de man te ontslaan. In Groningen werd kort geleden een ambtenaar ontslagen die werkte met hooligans. Ook hij was lid van Satudarah.

    Blijkbaar is er af te dingen op het beoordelingsvermogen van justitieambtenaren. Mensen die jarenlang goed hun werk doen worden ontslagen, terwijl degenen die verantwoordelijk zijn voor dat ontslag zelf werken op een ministerie waar veel mis lijkt te zijn.

    De nieuwe week opent met meer vertroebeld beoordelingsvermogen. Vandaag komt Trouw (3-10-2016) met de kop ‘Agenten vinden het terecht dat ze etnisch profileren.’ Sterker nog: ‘Politieagenten vinden etnisch profileren een onmisbaar onderdeel van hun werk.’, volgens Trouw. Trouw gaat verder, ‘Het zijn bevindingen die gevoelig liggen: de politietop en minister Van der Steur ontkennen dat er bij het handelen van agenten op straat structureel sprake is van etnisch profileren – het disproportioneel selecteren en staande houden van mensen van allochtone komaf zonder goede rechtvaardiging.’

    Volgens die minister die mensen ontslaat op ondeugdelijke gronden is het niet waar. Volgens wetenschappelijke onderzoekers is het wel waar. ‘Dat blijkt uit de studie ‘Boeven vangen’ van het Programma Politie en Wetenschap, die vandaag verschijnt. De studie werd uitgevoerd door Wouter Landman van adviesbureau Twynstra Gudde en Lianne Kleijer-Kool van de Hogeschool Utrecht.’, volgens de voormalige verzetskrant.

    Trouw: ‘Agenten mogen op basis van eigen inschattingen op straat ingrijpen. Dit is hun ‘discretionaire ruimte’. Verkeersovertredingen vormen het gros van de gevallen waar agenten op eigen initiatief achteraan gaan. Agenten proberen ook los van wetsovertredingen of duidelijk verdachte gedragingen in te schatten of mensen een risico vormen. Een grijs gebied waarin stereotypen hulp bieden. Agenten worden in hun proactieve houding geprikkeld, schrijven de auteurs, door een maatschappelijk klimaat waarin controle en risicopreventie steeds belangrijker zijn.’

    Een gevaarlijke tendens. De doorgaans laagopgeleide agenten die de straat voor hun rekening nemen worden door hun eigen werkgever overspoelt met alarmerende berichten en rapporten over allochtonen en motorbendes. En zij krijgen vervolgens de macht om ‘op eigen inschattingen in te grijpen.’ Levensgevaarlijk. De lichtgetinte Arubaan Mitch Henriquez kan daarover meepraten. In figuurlijke zin dan, want door een foute inschatting in de ‘discretionaire ruimte’ kan hij het helemaal niet meer navertellen.

    De agenten en hun vertegenwoordigers die meer loon eisen, meer bevoegdheden en meer wapens of andere gadgets kunnen dus maar beter eerst eens worden bijgeschoold op hun maatschappelijk correcte beoordelingsvermogen.

    Je suis Mitch!

    Nu.nl schreef op 6 november 2015 hoe de Arubaan Mitch Henriquez volgens een onderzoek van de Rijksrecherche door handelen van de politie om het leven kwam. Nu.nl : ‘Daarin staat dat het geweld waarmee de hals van de 42-jarige Henriquez werd samengedrukt met een nekklem goed kan verklaren dat hij zuurstoftekort opliep en uiteindelijk overleed. In het rapport staat ook dat Henriquez door agenten hard op zijn neus is geslagen. Ook dit kan tot ademhalingsmoeilijkheden en zijn dood hebben geleid. Henriquez overleed na zijn arrestatie bij een muziekfestival in het Zuiderpark in Den Haag. Hij liep tijdens de hardhandige arrestatie onder meer een gebroken strottenhoofd op. De Rijksrecherche heeft het dossier deze week overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM).’

    De advocaat van Henriquez, Roethof, verklaarde in hetzelfde artikel hoe zijn cliënt eruitzag na de arrestatie: ‘Als je het leest: je schrikt ervan”, aldus Roethof. Ook blijkt volgens de jurist onder meer dat Henriquez overal bloeduitstortingen had. “Bloeduitstorting bij de slaap. Bloeduitstorting bij de neus. Zelfs bij het geslachtsdeel van meneer een bloeduitstorting. Overal”, somde hij op.’

    Dat was in november vorig jaar. Een nogal zwaarwegend rapport van de Rijksrecherche die doorgaans goed en serieus werk aflevert. De minister van Veiligheid en Justitie, Ard van der Steur, wilde over de zaak geen uitspraken doen: ‘Minister Ard van der Steur van Veiligheid en Justitie wil vooralsnog niet reageren op het onderzoek. “Het ligt nu bij het OM en het past mij niet om er in dit stadium mededelingen over te doen.” Van der Steur denkt nog na over het gebruik van de nekklem door de politie. “Ik wacht daarover nog een onderzoek af van de Inspectie Veiligheid en Justitie”, zei hij vrijdag na de ministerraad.’

    De minister die geen uitspraken wil doen? Dat is ook voor het eerst! Over motorclubs heeft Ard nogal vaak iets te melden. En over die Turks-Nederlandse relschoppertjes in Zaandam werd er vanuit de politiek ook nogal wat geoordeeld. ‘Tuig!’, riep meneer Rutte. Een week eerder had Rutte al ‘Pleur op!’ geroepen over Turkse demonstranten in Rotterdam. Maar over een dood door schuld kon natuurlijk niets worden medegedeeld. Maar goed, laten wij afwachten wat onafhankelijk onderzoek uitwijst.

    We zijn nu meer dan een jaar na de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van Henriquez. Nu hebben twee wetenschappelijke onderzoekers een rapport opgesteld. De Volkskrant bericht over de zaak op 17 september 2016: ‘Bij de arrestatie hebben de agenten zich niet gehouden aan de vaste procedure die ze hebben aangeleerd voor aanhoudingen. Ze zijn er te snel mee begonnen, er was geen taakverdeling tussen de agenten, er was geen leiding, pepperspray werd verkeerd gebruikt en medische hulp kwam te laat, zo staat in het rapport. Het hardhandige geweldgebruik tegen Henriquez was ‘disproportioneel, onmatig en ondeskundig’, schrijft een van de twee onderzoekers.’

    Gaat Ard van der Steur nu wel iets over de zaak zeggen? Wij in ieder geval wel. Want, wat blijkt? Over een aantal zaken wordt in dit deskundigenrapport niet gerept. Namelijk over het proces-verbaal dat de politie heeft opgesteld naar aanleiding van de arrestatie. Op 30 juni 2015 berichtte NRC.nl: ‘De lezing van de politie is dat Henriquez riep dat hij een wapen had en zich hevig verzette tegen de arrestatie waarop meerdere agenten hem in bedwang moesten houden. Het OM liet later weten dat Henriquez geen wapen op zak had.”In eerste instantie meldde het OM dat Henriquez onderweg naar het politiebureau onwel was geworden, dit bericht werd later teruggenomen omdat videobeelden dit tegenspreken. Zo toont een video van een omstander dat een vijftal agenten op het lichaam van de 42-jarige Arubaan liggen en het lijkt dat ze zijn nek vastklemmen. De politie houdt iedereen op afstand die hem probeert te helpen.’

    Volgens NRC is de verklaring van de politie ook in strijd met de verklaringen van getuigen. ‘Getuigen vertellen een ander verhaal. Henriquez zou wat luidruchtige grapjes hebben gemaakt met zijn vrienden, waarop hij werd gewaarschuwd door de politie en doorliep.’

    De mensen dus die verantwoordelijk zijn volgens deskundigen, hebben aantoonbaar gelogen in een proces-verbaal over de reden van die aanhouding én over het verdere verloop van die aanhouding. Zo liegen de agenten in een officieel bewijsstuk eerst dat Henriquez pas onwel werd in de politiewagen. Op filmpjes is te zien dat ze hem omhoog houden voordat hij in de wagen wordt gekieperd en dat er opmerkingen worden gemaakt dat het niet goed met hem gaat. Levensreddende hulp wordt Mitch bewust onthouden door de politieagenten die hem zodanig zwaar mishandelden.

    Naast het onthutsende rapport van de twee wetenschappers, dat volgt op een onthutsend rapport een jaar geleden van de Rijksrecherche, blijven we dus nog met twee zaken zitten. De reden voor arrestatie en de leugens in het proces-verbaal. Gezien het feit dat de politie al liegt in het proces-verbaal is het niet zonder meer aanneembaar dat ze omtrent de arrestatie wel de waarheid spreken. Er zijn ook alleen maar de betrokken agenten, de daders, die zeggen dat Henriquez riep dat hij een wapen had. Heeft Henriquez dat dus wel geroepen? Getuigen zeggen dat hij alleen wat grapjes maakte. Er is ook helemaal geen wapen aangetroffen.

    Wat ook niet blijkt uit de rapporten van Rijksrecherche en deskundigen is het feit dat Mitch Henriquez Arubaan was en lichtgekleurd, terwijl de daders allen blank waren. Al eerder schreven wij hier over etnisch profileren. Mitch zag er netjes uit die dag, hij was luidruchtig, hij had een getinte huidskleur, hij wilde niet zomaar aan de kant gaan. Is dat genoeg voor een etnische profilering? Een crimineel heeft dure kleding. Een getinte man kan crimineel zijn. Oppassen dus!

    Of zou je ook kunnen zeggen dat Mitch gewoon op vakantie was, iets had gedronken, met zijn vrienden op een feest was en dus netjes gekleed. Vrolijk was en dus luidruchtig. Lichtgetint was omdat hij Arubaan was en gewoon op vakantie. En niet zomaar aan de kant wilde gaan voor een stelletje bruten. En natuurlijk terugvocht toen hij door vijf lafaards onterecht werd aangepakt? Wie zou niet vechten wanneer zijn keel werd dichtgeknepen? Wie zou niet vechten wanneer hij klappen kreeg van vijf bruten op zijn neus en op zijn keel? Wie zou niet terugvechten wanneer hij op zijn geslachtsdeel werd geslagen door politieagenten? Wie zou niet vechten voor zijn leven bij een zo zware mishandeling?

    Op sociale media wordt door veel mensen gezegd dat Mitch Henriquez het allemaal aan zichzelf te danken heeft. ‘Had hij maar niet moeten dreigen.’ Maar uit onderzoek blijkt dat alleen degenen die hem doodsloegen dat zeggen over de reden tot aanhouding. En die daders logen al eerder aantoonbaar. ‘Had hij zich maar niet moeten verzetten.’ Aantoonbaar is dat Henriquez in doodsnood verkeerde na talloze klappen op slaap, keel, neus en geslachtsdeel en het verkeerde gebruik van pepperspray en het verkeerd gebruiken van een nekklem. Dat de man zich dus in uiterste paniek en doodsnood verzette is logisch.

    De politie die er is om de burger te beschermen tegen onrecht is verantwoordelijk voor de dood van een burger. De politie heeft gelogen in een officieel ambtelijk stuk. De politie heeft een burger zonder aanleiding gearresteerd en heeft daarbij zeer grof en ongepast geweld gebruikt. De politie heeft welbewust absoluut noodzakelijke levensreddende medische hulp onthouden aan een in levensgevaar verkerende burger. Politieoptreden dat wij herkennen uit de periode 40-45. Het mankeert er nog maar aan dat Henriquez begraven werd in een afgelegen bos.

    Na de Tweede Wereldoorlog werden veel politieagenten ter verantwoording geroepen en veroordeeld. Waar wordt nu nog op gewacht? Het is al meer dan een jaar geleden. Morgen wordt door het Openbaar Ministerie een besluit genomen en horen de daders of ze worden vervolgd. Prettig weekend!

     

    Updeet: Vandaag heeft het OM in zijn grote wijsheid besloten dat twee van de vijf agenten worden vervolgd. Drie dus niet. De twee die zullen worden vervolgd zijn de nekklemmer en degene die heeft gestompt op de keel en het gezicht van Mitch. De politieagenten die hebben toegekeken toen Mitch zwaar werd mishandeld worden niet vervolgd. De politieagenten die het valse proces-verbaal hebben opgemaakt, worden ook niet vervolgd. De agenten die Mitch hebben vastgehouden zodat hij zich niet kon losrukken toen hij werd geslagen in gezicht, keel en geslachtsdelen worden niet vervolgd. De agenten die het niet nodig vonden een ambulance te waarschuwen voor Mitch toen ze zagen dat het heel erg slecht ging, worden niet vervolgd. Na één jaar onderzoek is dit het resultaat waar het OM mee komt.

    Jaren geleden liep ik eens in Amsterdam te stappen toen de politie aan iedereen een ansichtkaart uitdeelde waar zoiets op stond als: ‘Zie je dat iemand in elkaar wordt geslagen? Maak zoveel mogelijk herrie!’ Maar laat ik het anders zeggen: IK BEN MITCH!!!!!

    Politieagenten lid van 1%-clubs

    Op dinsdag 19 februari 2013 circuleerde bij de Nationale Politie het volgende intranetbericht:

    Beste collega,

    Het afgelopen jaar is de landelijke aanpak van de zogenaamde 1% motorclubs stevig van start gegaan. In een integrale inspanning wordt het criminele en normoverschrijdende gedrag van leden van deze clubs aangepakt. Een niet onbelangrijk aspect van deze aanpak is de integriteit van de overheid. Het is, vanwege de associatie met criminele activiteiten van leden, ongewenst dat leden van 1% motorclubs een publieke functie uitoefenen. Zeker voor de politie geldt dat een lidmaatschap van een 1% motorclub of nauwe contacten met een of meerdere leden van deze clubs leidt tot een bijzondere kwetsbare positie voor de medewerker. En het vormt een risico voor het imago van het politieambt alsook de gehele politieorganisatie.

    De bestaande integriteitstandaarden van de politie vormen het kader waarbinnen dit thema geadresseerd kan worden. Ook de afgelegde ambtseed/belofte refereert naar onkreukbaarheid en betrouwbaarheid en het aanzien van het ambt.

    Door middel van deze mail verzoek ik om aan onderstaande uitvoering te geven opdat mogelijke integriteitkwesties, die kunnen ontstaan bij associaties met leden van 1% motorclubs, vermeden kunnen worden.

    Concreet betekent het bovenstaande dat:

    in het geval van screenen van een (beoogd) politiemedewerker er getoetst wordt op lidmaatschap van

    een 1% motorclub of nauwe associaties met een of meerdere leden van deze clubs aan de orde is.

    Lidmaatschap of associaties betekent geen dienstverband; in het geval van bekend lidmaatschap van een 1% motorclub of vanwege nauwe associaties met een of

    meerdere leden van deze clubs dient de leidinggevende direct met de medewerker hierover in gesprek te gaan. Het uitgangspunt hierbij is onverenigbaarheid met een functie bij de politie en dat het lidmaatschap beeindigd dient te worden. Dit gesprek dient schriftelijk vastgelegd te worden. Indien betrokken medewerker hiertoe niet bereid is, wordt een intern onderzoek door de afdeling VIK gestart.

    in het geval van bekend lidmaatschap van naasten en/of partner dient direct een gesprek tussen

    leidinggevende en betreffende medewerker te volgen over de kwetsbaarheid door associatie en de integriteitrisico’s met dit soort motorclubs. Dit dient ook schriftelijk te worden vastgelegd. Afhankelijk van de uitkomsten van dit gesprek en de persoonlijke relatie tussen de medewerker en het lid van de 1% motorclub kan dit aanleiding zijn voor het opstarten van een intern onderzoek. in alle gevallen van lidmaatschap van een politiemedewerker, diens vrienden, familie en/of partner dient

    dit gemeld te worden bij de afdeling VIK van uw eenheid.

    lk verzoek u hier binnen uw eenheid uitvoering aan te geven en de strekking van deze mail bekend te maken bij leidinggevenden, afdelingen VIK, vertrouwenspersonen en HR. Daarnaast zal ik ervoor zorgdragen dat via het intranet iedere collega hierover geInformeerd wordt. Dit bericht is als bijlage bijgevoegd.

    Mocht u naar aanleiding van deze mail nog vragen hebben, kunt u zich wenden tot projectleider VIK korpsstaf.

    Met vriendelijke groet, Gerard Bouman, Korpschef

     

    Op 21-10-2015 werd dit interne bericht gevolgd door de volgende oproep:

    ‘Lid van omstreden motorclub? Meld het!

    Lidmaatschap van of connecties met omstreden motorclubs kunnen politiemedewerkers in een kwetsbare positie brengen. Het vormt tevens een risico voor het imago van het politieambt en de politieorganisatie. Daarom vraagt onze korpschef om relaties met deze clubs te melden.

    Berichten over overheidsmedewerkers en lidmaatschappen van de zogeheten ‘1% motorclubs’ (Hells Angels, Satudarah MC, Confederates, Demons, Black Sheep, Rogues, Veterans en Animals) haalden de afgelopen tijd regelmatig het nieuws. In deze nieuwsberichten kwam vooral het risico op integriteitsconflicten aan de orde. Korpschef Gerard Bouman: ‘Een politieambtenaar dient zich te onthouden van risicovolle contacten in het algemeen en van de ‘1% motorclubs’ in het bijzonder. Zoals de collega’s weten hecht ik waarde aan een integere en betrouwbare politieorganisatie. lk vertrouw erop dat alle collega’s die naar aanleiding van de berichtgeving menen ook in zo’n kwetsbare positie te verkeren, dit kenbaar maken bij hun leidinggevende. Of het nu gaat om een eigen lidmaatschap of naasten met connecties bij een omstreden organisatie.’

    Heb je vragen over dit bericht of kamp je zeff met een soortgelijk dilemma? Neem dan contact op met je leidinggevende of met het hoofd Veiligheid, Integriteit & Klachten van jouw eenheid. Ook kun je altijd terecht bij een van de vertrouwenspersonen in je eenheid.’

    Dupont en co. vroegen middels een WOB-verzoek om meer bijzonderheden in verband met deze kwestie. Wij wilden graag weten wat de maatregelen waren genomen tegen politie-agenten die lid waren van een 1% motorclub. De eerste keer werd het WOB-verzoek geweigerd met als grond dat de persoonlijke omstandigheden van de betrokken personeelsleden (politie-ambtenaren) zwaarder wogen dan ons voordeel. Na in hoger beroep te zijn gegaan kregen wij echter toch een iets zinniger antwoord. Het is gebleken dat in 2013 1 politieambtenaar is gewaarschuwd in verband met zijn contacten met 1%’ers. In 2014 zijn 2 politieambtenaren ontslagen of met buitengewoon verlof gestuurd en in 2015 zijn 3 politieambtenaren ontslagen, buiten functie gesteld, geschorst of de toegang tot dienstterreinen ontzegd.

    We hebben het hier alleen over de echte motorclubs, niet over clubs als LEMC Marshalls, Lex Legio MC of Blue Knights MC. Lidmaatschap van of contact met deze clubs is vooralsnog geen enkel probleem.

    Het antwoord op ons WOB-verzoek geeft alleen aan dat er maatregelen zijn getroffen en niet van welke clubs betrokken politieambtenaren lid waren.

    Corruptie in Limburg? Nee, hoor!

    Weet u nog hoe dit jaar vele ronkende motoren geheel ongehinderd hun weg zochten in het kleine Limburgse dorpje Heerlen? Hoewel er landelijk hard wordt opgetreden tegen motorclubs, en in Limburg nog harder, is de bestrijding van het motorclubfenomeen in Heerlen wellicht in de best denkbare handjes.

    In Heerlen namelijk is burgemeester ‘Riding Ralf’ Krewinkel persoonlijk garant tegen de opmars van ongewenste motorelementen. Een motorclub wil zich vestigen in Heerlen? Sheriff Ralf spoedt zich op zijn driewieler ter plaatse en onderneemt actie. Niet sterk in het onthouden van dingen wist hij later de gemeenteraad niet te melden om welke motorclub het ging, maar één ding was zeker, sheriff Ralf had de heren een ultimatum gesteld. Wegwezen hier, dit is mijn stad! En ze waren gegaan, de onbekende heren van de onbekende motorclub op hun onzichtbare en geluidloze motoren.

    Hoe anders ging het toen de dappere mannen van Blue Knights MC het plaatsje aandeden voor hun jaarlijkse congres. Villa Eikhold staat tot jullie beschikking, riep Ralf die zich voor de gelegenheid in een strak lederen pakje had gestoken. Royaal besprenkelt met zijn favoriete parfum, Brut, had Riding Ralf persoonlijk aan de dorpsgrenzen gestaan om zijn stoere helden te verwelkomen. Het enige geluid was van zijn piepende driewieler geweest. Wat een dag, wat een buitenkans voor Ralf, wat een stoere mannen!

    Ralf en de Blue Knights waren bij elkander in goede handen geweest. De stoere rijders van de Blue Knights MC als vertegenwoordigers van de wet en de ‘law and order’-burgemeester van het gezagsgetrouwe Limburgse plaatske. Blue Knights was een échte politiemotorbende en ja, Ralf hield daar wel van. Nog persoonlijk had hij overal in het dorp in de nachtelijke uurkes ‘Welkom politie, welkom vrienden, welkom Blue Knights’ gekalkt op muren ende schuttingen. Jaja, Ralf was een man van zijn woord. Kortom, een man van woorden.

    Want na het vertrek van de Blue Knights was de tovenaarsleerling van Jos Som wakker geworden. Wat is er toch?, riep hij met gesmoorde stem, onderwijl in de pijpen van zijn leren broekske schietend. Het was zijn trouwe deputy geweest. Relf, had het bijna Amerikaans geklonken, Relf, we have a situation here! Er was een corrupte agent aangehouden. Verdakke zech!, grimasde Ralf met zachte ‘g’, had dien agent nie wa discreter kunnen wezen?

    Maar zoals de plaatselijke krant, 1Limburg, zou vermelden vandaag, waren er maar liefst twee hele stoute agenten opgepakt. Zij hadden hun politieuniformpjes en een portofoon verkocht aan bandieten uit de streek. ‘Met een portofoon is het voor criminelen mogelijk om mee te luisteren met politieagenten, recherche en de meldkamer. De uniformen zijn mogelijk gebruikt om misdrijven te plegen.’, meldde 1Limburg nog. Eén van de booswichten was zelfs afkomstig uit Heerlen. De andere uit Sittard, u weet wel waar leden van motorclubs niet meer in de horeca mogen vertoeven, omdat ze zo crimineel zijn.

    En toch gaat volgend jaar dat congres van de Blue Knights gewoon door, piepte Ralf verbeten. Want Ralf had zijn droom om ooit prospect te worden nog niet opgegeven.

     

     

     

    CrimiNee!

    CrimiNee! staat er bovenaan de CV op zijn LinkedIn-pagina. Peter van den E., niet te verwarren met de grote televisiebaas, is commissaris van politie in Eindhoven. Tenminste, dat is hij nu nog, want wij vrezen voor zijn baan.

    Nou klinkt dat ‘commissaris’ nog heel Nederlands, maar Peter doet erg veel moeite de wereld te laten weten dat hij ook Engels spreekt. Op LinkedIn zijn al zijn functies en kunsten in kaart gebracht. In het Engels, wel enigszins raadselachtig want gokt hij op de Engelstalige markt? En waarom dan? Maar goed, dit is de koop waar:

    Program Manager Operational Field Labs Dutch Institute for Technology, Safety & Security april 2009 – mei 2013 (4 jaar 2 maanden)

    Development of Safety and Security Programs, namely; Safe Industrial Parcs, Safe Inner Cities, Safe Restplaces (Secure Lane). Special Projects; Queens Day 2010 and 2011. Most recent; Development of Netcentric Network for the Public and Private Security Partners.

    Programma Manager

    Dutch Institute for Technology, Safety & Security

    2009 – 2013 (4 jaar)

    Peter van den E. is dus werkzaam als politieman en dan vooral in het elektronische segment van die tak van sport. Dat is interessant, want er wordt de laatste jaren erg veel gefronst wanneer het gaat om die elektronische oorlogvoering tegen criminaliteit. De burger is erg bang dat zijn vrijheden worden ingeperkt. Elektronisch toezicht is er namelijk overal. Camera’s door het ganse land, scanners voor kentekens en gezichtsherkenning langs snelwegen en in sommige binnensteden, afluisterpraktijken en internetinkijkoperaties. Die ambtenaar die vroeger de envelop van je post losweekte is al lang vervangen door een it-expert. Dat de burger zich dus zorgen maakt, spreekt voor zich. De overheid komt zo langzamerhand bijna alles van je te weten en je kunt daar niets tegen doen. Bovendien vraagt de politie telkens om meer bevoegdheden, dus het eind van de controlestaat is nog niet in zicht.

    De overheid pareert onze zorgen door te roepen dat je toch niets te verbergen hebt. ‘Je hebt toch niets te verbergen?’ ‘Je bent toch geen crimineel?’ En tegelijkertijd worden de ordetroepen van de staat aangeprezen als je beste vrienden, waarvan je geen gevaar te duchten hebt. ‘De politie is je vriend!’ Om de burger er maar van te overtuigen dat de politie aan jouw kant staat, volkomen eerlijk is en je je altijd volledig kunt verlaten op de ‘dienders’.

    De NOS bericht vandaag het volgende: ‘De Nederlandse Politiebond pleit voor een breed onderzoek naar corruptie binnen de politie. Voorzitter Jan Struijs vraagt zich af of er bij de politietop sprake is van naïviteit. Er zou onvoldoende besef zijn dat de politie kwetsbaarder is geworden voor corruptiepraktijken.

    Struijs pleit vanochtend in De Telegraaf voor “een serieus onderzoek” in een reactie op de jongste corruptiezaak bij de politie. In een toelichting tegen de NOS zegt hij dat minister Van der Steur opdracht moet geven tot een diepgaand onderzoek naar de voedingsbodem van de corruptie binnen het politieapparaat.

    Struijs benadrukt dat de tijden zijn veranderd: “Dit zijn niet meer de jaren 90. Corruptie is niet meer de politieman of -vrouw die in de sportschool wordt benaderd.” De NPB-voorzitter wijst op kwetsbare ict-systemen, waarvan codes duur worden verhandeld en binnen no-time in verschillende criminele netwerken belanden.’

    Uitgerekend die aardige politiemeneer die zich heeft gespecialiseerd in electronica lijkt dus niet zomaar een vriend. Blijkbaar hebben we dus wel iets te verbergen. En de situatie stopt niet bij die politiemeneer, de voorzitter van de politiebond wil een groot onderzoek naar corruptie bij de politie omdat er nog veel meer wordt vermoed. ‘Je hebt toch niets te verbergen?’

    Omroep Brabant is er ook al opgedoken en zegt het zo: ‘De politiecommissaris was bij de Nationale Politie verantwoordelijk voor de inzet en aanschaf van camera’s, microfoons en andere technische hulpmiddelen. Van den E. is volgens de krant nog op vrije voeten, maar hij zou in oktober worden aangehouden. Hij wordt ervan verdacht zelf te hebben geprofiteerd van zaken die de politie met bedrijven deed. Ook wordt hij verdacht van belangenverstrengeling door zaken te doen met vrienden. De Eindhovenaar was van 2003 tot 2013 directeur van CrimiNee! Het Regionale Platform Criminaliteitsbeheersing van de regio Brabant-Oost. Een stichting waarin overheid en bedrijfsleven samenwerken.’

    Het ziet ernaar uit dat de Engelstalige politiecommissaris uit Eindhoven binnenkort zijn LinkedIn-pagina meer dan nodig heeft.

    Verdachte situatie? Bel 112!

    Het landelijke alarmnummer 112 is bedoeld voor spoedeisende situaties. Zaken van leven of dood, waarbij elke seconde telt. Zomaar voor de lol bellen leidt tot straf.

    Behalve de zaken van leven of dood, hoort ook inbraak of het voorbereiden van inbraak of diefstal tot de zaken waarvoor 112 mag worden gebeld. Dat zou je niet verwachten als je bedenkt hoe de politie omgaat met inbraken en diefstallen die al hebben plaatsgevonden: Het slachtoffer kan op een moment dat het de politie uitkomt aangifte doen, zodat de verzekering de zaak verder kan afhandelen. Meestal wil de politie niet komen kijken en bijvoorbeeld dadersporen veiligstellen, zoals dat heet.

    Maar de nog niet gepleegde misdaad, of zelfs het ‘heterdaadje’, daarvoor moeten we 112 bellen, want dan kunnen ze knallen.

    (bron: Youtube)

    Op 14 seconden: Iemand fotografeert een huis. Dat is verdacht.

    Op 26 seconden: De auto heeft een deuk, en ongelijke wielen voor en achter. Je voelt al dat er iets mis is.

    Op 1 minuut 27 belt de vrouw die de pan op het vuur zette met spoed  112 omdat ze mannen heeft gezien die heel erg om zich heen aan het kijken waren. Dat zien we niet in het filmpje, maar dat maakt niet uit. De politie wil kennelijk dat we 112 al bellen als we mensen zien die heel erg om zich heen kijken. Dat is behoorlijk ver verwijderd van zaken van leven of dood. Gelukkig klimmen ze tijdens het telefoongesprek nog over de schutting zodat we zekerder zijn van hun snode bedoelingen.

    Op 1 minuut 46: Busje 4111 en motoragenten 4105 worden naar de mannen toe geleid.

    Op 2 minuut: De 112 centrale heeft een beter signalement van de mannen, van wie nu blijkt dat ze schichtig hebben gekeken. Let op hoe het busje zonder sirene of zwaailicht door rood rijdt.

    Op 2 minuut 32: De mannen klimmen terug over de schutting met een plat tasje waarin mogelijk de buit van de mogelijke inbraak zit: Diamanten? Waardevolle documenten? Een USB stick?

    Op 2 minuut 38: De ene man loopt recht in de armen van de gearriveerde politie, de ander maakt zich uit de voeten.

    Op 2 minuut 48: De politieheli is in de lucht. Wanneer is besloten die te laten opstijgen? Toen duidelijk werd dat mensen schichtig om zich heen keken? Het KLPD heeft de helikopters in 2009 voor meer dan 10 miljoen euro per stuk gekocht, dan is het natuurlijk zonde om ze aan de grond te laten.

    Op 2 minuut 58: De man waant zich onzichtbaar achter de struiken.

    Op 3 minuut 10: Er wordt verder opgeschaald, met een burgernet actie. En er zijn honden onderweg. Waarom eigenlijk? Een klopjacht op iemand terwijl niet echt bekend is wat er is gebeurd of wat de persoon heeft gedaan. En wat moeten de burgers dan doen? Of wat hebben ze gedaan?

    Op 3 minuut 14: De warmtebeeldcamera van de politieheli ziet de verdachte duidelijk staan. Twee agenten kunnen naar hem toelopen en vragen of hij meekomt. Maar nee, hij moet op de politiehond aflopen.

    En nu? De schuttingklimmers zijn gepakt. Misschien bekennen ze wel een hele serie inbraken. Dat zou mooi zijn, maar niet erg waarschijnlijk. Of de rechter er iets mee kan is nog maar de vraag. Toch is dit de reden dat we bij een verdachte situatie 112 moeten bellen. Wie weet wordt er een misdrijf opgelost.

    Op 4 minuut 42: Tekst in beeld: ‘De overgrote meerderheid van alle aanhoudingen komt door tips van oplettende burgers’. Om hoeveel aanhoudingen hebben we het dan? Hebben de mensen die worden aangehouden ook echt iets misdaan, of keken ze alleen schichtig om zich heen? Komt dan dus een hele kleine minderheid van alle aanhoudingen vanuit de politie zelf?

    Het lijkt alsof de politie zelf niets wil of kan uitzoeken. Als er beelden zijn kunnen die aan het publiek worden getoond, maar als het publiek de beelden niet herkent gebeurt er niets. Maar wel in actie komen om in een filmpje te spelen. Bij de kijker komen politiebegrippen als ‘heterdaadkracht’ en ‘korte klap’ naar boven. Woorden die daadkracht uitstralen, maar in de praktijk synoniem zijn met mislukking. Naar welk segment van de Nationale Politie kijken we hier trouwens? Er zijn namelijk nog een paar filmpjes van de politie met precies dezelfde strekking, maar in andere plaatsen opgenomen. En hoe duur zou dit filmpje zijn geweest?

    Carrière in de jeugdzorg (1)

    Op 18 april 2016 schreef Dupont het al in het artikel ‘Branche-organisaties’. Uitvoerig legde Dupont uit hoe Gemma Warmerdam niet alleen de nieuwe secretaris van de afdeling Gemotoriseerde Tweewielers van de RAI was, maar ook actief voor de ANWB – als innovatie consulent – en ook in de politiek (D66) en als beleidsmedewerker en adviseur voor het ministerie van LNV (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij).

    Eén van de eerste dingen die dit lobbymens deed was het debiteren van enige weinig terughoudende uitspraken. ‘Het onderscheid moet duidelijk worden tussen 99 procent van de motorrijders die gewoon gezellig samen rondrijdt en de 1 procent die elkaar en de rest van de samenleving het leven zuur maakt.’, aldus Gemma, die onverdroten vervolgde: ‘Dit terwijl twee jaar geleden werd afgesproken om die term in die context niet meer in de mond te nemen. Het langdurig negatief publiceren over motorclubs leidt uiteindelijk tot een daling van de omzet van motorverkopers.’ Gemma vond dat clubs als de Hells Angels geen motorclub genoemd meer moesten worden. Waarmee duidelijk werd dat Gemma Warmerdam, die volgens het artikel ook nog motorlessen volgde feitelijk een lobbyiste is, die haar tentakels tevens uitstrekt naar de politiek. De partij D66 wel te verstaan.

    Omgekeerd zou je kunnen redeneren dat D66 als politieke partij niet alleen, via Gemma Warmerdam, meedoet aan het stigmatiseren en criminaliseren van motorclubs, maar ook betrokken is bij het verkopen van die stigmatisering aan de motorverkopers. Ook weer via La Warmerdam. Dat van dit discriminatoire beleid ook veteranen de dupe zijn, hoeven wij niet meer uit te leggen. Veteranen die medailles hebben verdiend, maar die van sommige burgemeesters niet krijgen omdat zij lid zijn van een totaal niet verboden motorclub. Vergelijk dit eens met andere weigerambtenaren, die op staande voet ontslagen kunnen worden wanneer zij weigeren mensen van gelijke sekse in de echt te verbinden.

    Gemma Warmerdam is dus een politica van D66, die zeer actief meedoet aan het ongenuanceerd discrimineren en stigmatiseren van andere mensen. Zeg maar een soort vrouwelijke D66-Trump. (Sorry, Donald) Dupont heeft hier de hele regenachtige zomer op gebroed en kwam gisteravond tot de ontdekking dat bij D66 niet alleen Gemma Warmerdam rondloopt met een discutabele staat van dienst.

    Sinds eind vorig jaar is een zekere Frank Candel voorzitter van de landelijke thema-afdeling Zorg en Welzijn van D66. Op de website van de partij staat één van zijn bijzondere uitspraken: ‘Als voorzitter van de Thema Afdeling Zorg & Welzijn zie ik het tot onze belangrijkste opgaaf kennis en kunde bij elkaar te brengen en daar een paar heldere hoofdlijnen uit te halen die richtinggevend zullen zijn voor de inzet van D66.’ Een beetje een abstracte uitspraak waarmee je eigenlijk elke kant op kunt. We zullen dus onze eigen kant maar eens op gaan.

    ‘Kennis en kunde’, zegt Candel hier, alsof hij net op het punt staat een geweldig kado uit te reiken. In het verleden duikende van Candel komen wij al snel bij de diepere oorzaak van zoveel ‘kennis en kunde’. Frank Candel was namelijk voorzitter van de raad van bestuur van Intermetzo. Voor de lezers die dat niet snappen: Intermetzo heette vroeger LSG-Rentray en is ontstaan uit het samenvoegen van een groot aantal kleinere zorgaanbieders, waar jongeren vooral werden opgevangen en soms behandeld.

    Door al die samenvoegingen beschikte Intermetzo bijvoorbeeld over de Rekkense Inrichtingen, welbekend, en een heuse jeugdgevangenis in Lelystad. Onder anderen, want bijna over het ganse land vinden we afdelingen en dependances van deze jeugdzorgreus. Dat onder anderen geld ook zeker voor Candel himself, want deze hardwerkende D66’er was ook bestuurslid van talloze andere organisaties. Zoals bijvoorbeeld van Jeugdzorg Nederland. En dat was wel een beetje opmerkelijk. Want Jeugdzorg Nederland kon besluiten dat een jongere naar een instelling moest om daar te worden behandeld, terwijl Intermetzo juist jongeren behandelde. En bij beide organisaties bekleedde Candel, tegelijkertijd, een bestuursfunctie. Belangenverstrengeling?

    Vanaf januari 2016 werkt Candel als adviseur voor het adviesburo Andersson Elffers Felix (AEF). AEF geeft de overheid en overheden adviezen. Bijvoorbeeld wanneer een wethouder de fout is ingegaan kan een gemeente AEF inhuren om de zaak te beoordelen en een advies te geven. AEF is dus een betaald en hopelijk onpartijdig adviseur van de overheid. Zij zullen objectief zijn in hun beoordeling en advies. Daar hoop je als overheid tenminste op. Maar we weten nu dus dat in ieder geval Frank Candel niet onpartijdig is, hij werkt namelijk voor een politieke partij.

    Maar wij gaan verder. Intermetzo lijkt als zorgreus een degelijk bedrijf. Ze kopen links en rechts andere, soms grote zorgbedrijven op, en zullen dan ook wel ‘kredietwaardig’ zijn. Ja, anders kan je al die bedrijven toch niet kopen? Hoewel uit voorgaande jaarverslagen al bleek dat er tekorten waren bij Intermetzo, werd in het voorjaar van 2016 heel duidelijk dat Intermetzo op omvallen stond. Toen was Candel al weg, maar in 2015 was hij er nog wel. Wist Candel niet dat er financiële problemen waren? Blik op Nieuws op 28 april 2016 hierover: ‘Uit jaarverslagen over 2012 en 2013, blijkt dat de instelling al verlies draaide.’ Dat moet de voorzitter van de raad van bestuur toch hebben geweten? Er was dit jaar enige spekulatie dat het tekort niet te wijten was aan mismanagement, maar dat het nieuwe zorgsysteem te verwijten was. Maar in 2012 en 2013 was dit nieuwe zorgsysteem nog helemaal niet van kracht.

    Zorg en Welzijn bericht hierover op 28 april 2016: ‘Volgens koepelorganisatie Jeugdzorg Nederland is er sinds het overhevelen van zorgtaken van de rijksoverheid naar gemeenten begin vorig jaar, een enorme administratieve rompslomp ontstaan.’ Een andere organisatie, Jeugdzorg Nederland, neemt het hier dus op voor Intermetzo. Het is allemaal de schuld van het nieuwe zorgsysteem. Vergeten wordt dat het nieuwe zorgsysteem in 2012 en 2013 nog helemaal niet in gebruik was. Wie zegt dan zoiets? Wie was ook alweer bestuurslid van Jeugdzorg Nederland? Juist, Frank Candel, die ook voorzitter was van de raad van bestuur van Intermetzo. En nu een D66-petje op heeft. Die vele petten zagen we ook al bij Gemma Warmerdam, ook al van D66.

    Maar wij willen Frank Candel niet onnodig aan zijn haren voor het voetlicht slepen. Want er is meer aan de zorghand. We noemden al het jaarverslag van 2012. Daar waren blijkbaar al tekorten. Skipr finance berichtte hierover op 7 mei 2012 het volgende: ‘LSG-Rentray betaalt tonnen voor ontslagen!’ Het kwam zo dat er twee heren zaten in de raad van bestuur van LSG-Rentray. Naast enkele andere personen natuurlijk. Maar deze twee heren waren Frank Candel als voorzitter en dus eindverantwoordelijke, en Henny Lodewijks. Henny Lodewijks was al jaren in dienst bij Rentray en verliet het bedrijf nu. Een royale schadeloosstelling was het gevolg. Een mooi afscheidsfeest was een ander gevolg. Staatssecretaris Teeven en Tjibbe Joustra waren ook uitgenodigd op het feest en hielden zelfs een toespraak. Zulke goede vrienden en contacten hebben die mensen van Rentray.

    De volgende dag spoedde een goed uitgeslapen Lodewijks zich naar zijn werk. Zijn werk? Ja, bij LSG-Rentray. Hij was namelijk onmisbaar en was nu als ZZP’er opnieuw in dienst getreden bij dit mooie bedrijf dat zoveel goeds doet. En in zo’n slechte financiële situatie verkeerde. Inmiddels zit Henny Lodewijks in de raad van commissarissen van Woonbedrijf Ieder1. Op 11 juni 2015 schreef De Stentor over dit bedrijf: ‘Miljoenenverlies voor woningcorporatie Ieder1.’ Besturen zit de heren in het bloed, zult u zeggen. Sinds januari 2015 werkt Lodewijks ook nog voor De Parabool. De Stentor berichtte over De Parabool op 28 april 2016: ‘Jan Besten verdiende afgelopen jaar als directeur van zorginstelling De Parabool meer dan de maximumbeloning, die voor bestuurders van zorginstellingen geldt.’ Lodewijks is bij De Parabool voorzitter van de raad van toezicht. Toezien? Hij stond erbij en hij keek er naar?

    Candel vindt het dus eigenlijk geen enkel probleem zijn collega Lodewijks royaal af te kopen. Ondanks kamervragen die destijds over de zaak werden gesteld, draaide Candel deze zaak niet terug. En de onschuldige Lodewijks, die zijn ontslag goed verwerkte, raakte daarna nog bij andere soortgelijke zaken betrokken. Zaken waarbij je je afvraagt of het wel netjes is gegaan.

    Er staat bovendien een artikel op een Facebookpagina (https://www.facebook.com/permalink.php?story_fbid=281377668709850&id=241616186019332) over een Facebook-oproep van Candel een klusjesman te steunen, die werd verwijderd nadat er op een andere Facebookpagina over werd geschreven en waarbij werd gesuggereerd dat het wellicht ging om een zwart werkende klusjesman. Candel verwijderde gehaast de oproep op zijn pagina en inmiddels is onduidelijk of het wel of niet ging om zwart werk. Voor een D66’er en voorman van zoveel maatschappelijke organisaties zou dat wel ongepast zijn.

    Inmiddels staat Intermetzo op het punt overgenomen te worden door Plurijn, weer een andere gigant in de zorgsector. Die wel geld hebben blijkbaar. Nu nog wel. Zorgorganisaties worden te pas en te onpas overgenomen en weer afgestoten. Personeel wordt te pas en te onpas wegens reorganisaties heen en weer geslingerd tussen de ene en de andere lokatie en tussen werken en ontslag. Op de Facebookpagina van Internetzo staat onder een groot kleurig logo een advertentie voor leuke banen in de zorg. Intermetzo neemt weer mensen aan! De reacties onder de advertentie liegen er niet om. Veel ontslagen mensen vragen zich af of de ontslagenen nu weer worden aangenomen.

    Pfoe! Wat een ingewikkelde structuren om uit te leggen aan de onwetende lezer die straks misschien wel op D66 zal stemmen omdat hij zo hoopt op een verantwoorde zorg en een fatsoenlijk beleid. We gaan dus nu weer terug naar het begin van ons verhaal. Gemma Warmerdam die voor motorverkopers lobbiet en motorclubs stigmatiseert en tevens D66-actieveling is. Blijkbaar vindt D66 het geen enkel probleem om mensen die de vrijheid van anderen willen inperken zonder geldige juridische redenen, alleen om daarmee de motorverkopers een financieel voordeel te doen, kaderlid te maken. En blijkbaar vindt D66 het ook geen probleem om een meneer die het heeft over ‘kennis en kunde’ in de jeugdzorg aan te stellen als voorzitter van de D66 landelijke Zorg en Welzijn thema. Ook niet wanneer blijkt dat die meneer zijn ‘kennis en kunde’ heeft uit het bedrijf dat nu in grote problemen verkeert en waarvan de problemen zijn ontstaan tijdens zijn voorzitterschap.

    Dat die meneer ook werkt voor een onpartijdig adviesburo dat overheden adviseert, terwijl hij niet onpartijdig is en zelfs medeverantwoordelijk is voor de ontstane situatie bij Intermetzo, is een ander verhaal. De man die het heeft over ‘kennis en kunde’, was voorzitter van de raad van bestuur van een zorggigant die op omvallen staat en waar personeel naar eigen zeggen slecht werd behandeld, en kan nu adviezen geven aan overheden met als specialisatie de zorg. Ja, of is Frank Candel gewoon weggepromoveerd?

    We weten nu in elk geval iets meer van de capaciteiten van D66 waar het gaat over motorclubs en jeugdzorg.

    Lekke agenten

    Vandaag bericht de NOS ons dat er twee ‘lekkende’ agenten zijn opgepakt in Heerlen. De twee, een man en een vrouw, hebben vertrouwelijke informatie gelekt in verband met een onderzoek naar een liquidatie vorig jaar.

    Nou moeten wij even nadenken, want wij willen liever geen overhaaste conclusies trekken. Heerlen? Ligt dat in Limburg? Een korte blik op de kaart leert ons dat dat inderdaad het geval is. Lekkende agenten dus in Limburg. Limburg, de provincie waar de coffeeshops gesloten moesten worden van de burgemeesters om overlast te voorkomen. Limburg, de provincie waar het onkruid welig tiert en waar burgemeesters enorm ageren tegen motorclubs, maar waar de geruchten over corruptie onuitroeibaar blijken.

    En Heerlen? Is de burgemeester van Heerlen niet ‘Riding’ Ralf Krewinkel? De held van het verzet tegen motorclubs? Nog een paar maanden geleden kwam Ralf in het nieuws omdat een niet nader genoemde motorclub zich wilde vestigen in het dorpje. Nou, en dat kon niet hoor, vond onze Ralf. Hij wilde alleen tegen niemand vertellen om welke motorclub het ging. De gemeenteraad wist het niet, de clubs zelf ook niet, maar Ralf wel. Ralf had namelijk ‘informatie’ gekregen. Waarschijnlijk van de politie. Daar is Ralf namelijk korpschef van. Ook van die lekkende agenten trouwens. Daar is Ralf ook korpschef van.

    De strijd van de eenzame held ging zelfs zover dat hij een maandje geleden weigerde een medaille uit te reiken aan een veteraan. Deze veteraan had namelijk net als onze Ralf iets gedaan voor dit land. Nee, het was geen corrupte diender, hij had ook niet gelekt. Nee, en hij was ook nooit genoemd in een zaak van burgemeesters die afspraken maakten met projectontwikkelaars. En nee, hij had ook nooit op het terras gezeten van Café Suus, u weet wel, dat café met de raadselachtige vergunningen van de dochter van Jos Som dat zich naast het onterecht gesloten clubhuis van de Hells Angels bevind. Nee, maar de veteraan had wel een medaille verdiend voor zijn inzet als militair en ja, hij was lid van een motorclub.

    Wacht even, nu zit ik alweer op een terras in Kerkrade, de gemeente waar ‘Riding’ Ralf wethouder was. Maar ja, nu ik daar toch ben. Begin 2015 werd daar een rechercheur uit zijn ambt gezet. Wegens corruptie. Zegt dagblad De Limburger op 22 juli van dit jaar. Kerkrade? Dat leuke dorpje waar de burgemeester de korpschef is en zo vreselijk werd bedreigd na ‘informatie te hebben gekregen’? Toch geen informatie van de politie, hopen wij? Want met die politieagenten in Limburg weet je het maar nooit.

    In Limburg schijnt het zelfs zo enorm erg te zijn, dat hele binnensteden verboden worden voor leden van motorclubs nadat de politie informatie over die motorclubs heeft verspreid. Geen lekker Limburgs biertje op een terrasje in Sittard dus. Ook niet in Geleen. Ook geen alcoholvrij biertje omdat er nog een stukje gereden moet worden. Nee, jongens, Limburg is alleen gastvrij wanneer je lid bent van een andere club. De Blue Knights MC bijvoorbeeld. Die zijn wel welkom. Op terrasjes. Maar ze kunnen zelfs een hele Villa Eikhold afhuren. Villa Eikhold? Ja, dat partyhuis in Heerlen. Maar ja, dat zijn natuurlijk ook agenten daar bij de Blue Knights MC. En u weet het, de politie is je vriend!

    Begrijpt u het nog?

     

    Rechtdoor

    Al ruim een jaar bericht Dupont hier over misstanden. Misstanden waarvan motorrijders het slachtoffer worden, maar ook veteranen of mensen die gewoon iets anders zijn. De site Justitie en Veiligheid laat ook talloze andere misstanden zien. In veel gevallen is het Ministerie van Veiligheid en Justitie, of de politie, de verantwoordelijke. Kijk eens naar het etnisch profileren bijvoorbeeld. Volgens de politie zelf is het absoluut niet zo. Onderzoekers en individuele politiemensen zeggen van wel. Ondertussen is onze overheid razend wanneer zij worden beticht van het etnisch profileren.

    Al meer dan een jaar roept Dupont dat de politie liegt, rapportages overdrijft of uit zijn duim zuigt. Horeca onder druk zet om ‘afspraken’ mee te maken. Al een jaar roept Dupont dat mensen hun baan verliezen, alleen omdat zij lid zijn van een motorclub. Clubhuizen van motorclubs worden gesloten zonder reden. Gemeentes geven toe dat een sluiting onterecht was, maar de clubhuizen gaan niet meer open. Gemeentes worden als verlengstuk gebruikt door een politiekorps dat liegt, vraagt om meer bevoegdheden en intussen zijn eigen werknemers de zakken laat vullen met declaraties en vriendjespolitiek. Of ze als particuliere trendsetters laat werken.

    Al meer dan een jaar roept Dupont hoe Nederland steeds meer een politiestaat wordt. Een politiestaat die corrupte burgemeesters en stadsbesturen ontziet. Een politiestaat die discrimineert en onderzoeken naar door de politie mishandelde of gedode burgers dwarsboomt.

    En er is niets verandert. Nog vorige maand meende een Limburgse burgemeester dat een veteraan zijn medaille niet verdient omdat hij lid is van Satudarah. Nog deze week werden er opnieuw clubhuizen gesloten. Nog vandaag worden er bikers geweerd van terrassen en horecazaken.

    Het moest er dus een keer van komen dat mensen het niet meer pikken. Uit goede bron hebben wij vernomen dat Henk Kuipers uit Emmen, de leider van de plaatselijke afdeling van No Surrender, een politieke partij is begonnen. ‘Rechtdoor’, is de naam van die partij die landelijk gaat opereren. Alleen Henk Kuipers heeft al 5000 Facebookvrienden, dus hoeveel stemmen zijn dat?

    Navraag leert dat tenminste één oud-politieman (Facebookpagina Geen Stigma vandaag) lid is van de nieuwe partij. Deze oud-politieman heeft gewerkt als rechercheur bij de politie Utrecht, daarna als sectiehoofd officier van justitie bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie en laatstelijk als adviseur bedrijfsvoering integrale veiligheid en integriteit bij het functioneel parket. Wel iemand dus die beschikt over een inside-kijk.

    Moet dit systeem nog verbeterd worden of moet het weg? We zullen gaan zien wat de nieuwe politieke partij Rechtdoor gaat doen en vooral wat deze overheid gaat doen nu een aantal bikers de handschoen heeft opgenomen. Wij zijn benieuwd welke informatie nu op straat komt te liggen over manipulaties en leugens bij de mannen in astronautenpak. Wij zijn benieuwd wat de Tweede Kamer gaat doen met het nieuws dat de nieuwkomers gaan genereren. Waarschijnlijk gewoon doorslapen.

     

    Für bikers verboten!

    Een mooi artikel in de Limburger vandaag (1 augustus 2016). Werd vorige week bekend gemaakt dat er een afspraak was tussen de politie en de horeca in Sittard om geen motorrijders met clubcolors aan te bedienen, gisteren bleek iets geheel anders.

    De afspraak was zogezegd tussen Horeca Nederland, de horeca in Sittard en de politie. Geen bikers met colors bedienen en deze mensen wegsturen en wanneer ze niet weggaan de politie waarschuwen. Gisteren bleek echter iets anders. Een Griekse terrashouder, horeca dus, vond het prima wanneer een aantal bikers op zijn terras plaatsnam. De heren moesten zich wel gedragen, maar dat spreekt natuurlijk voor zich.

    Toen de bikers, leden van motorclub No Surrender, echter hun motoren hadden weggezet om plaats te kunnen nemen op de gerieflijke Griekse stoelen, stotterde de eigenaar plotseling dat het niet doorging omdat: ‘De politie heeft hem gevraagd de bikers niet te bedienen. Anders is hij strafbaar.’

    Zonneklaar blijkt dat de politie meent te kunnen bepalen wie er bedient wordt op een zomers terras. Een afspraak met de horeca? Of een afpersing van de horeca? We kunnen vaststellen dat in ieder geval deze Griek handelt onder dwang en zeker niet uit eigen wil.

    De bikers die al incognito op terrasjes zaten en ineens hun colors aantrokken, hebben ook niets verkeerds gedaan. In tegendeel. De terraseigenaren hebben die mensen netjes bedient, omdat die mensen zich netjes hebben gedragen. Toen kwamen de colors tevoorschijn en kwam de massaal aanwezige politie.

    We stellen dus twee zaken vast:

    1. Mensen worden beoordeelt op uiterlijke kenmerken. En dat heet in goed Nederlands: Discriminatie. En dat is bij wet verboden. Maar ja, leg de wet eens uit aan de politie!
    2. Er zijn helemaal geen afspraken met de horeca in Sittard, maar de horeca wordt door de politie onder druk gezet. En dat zou ook wel eens strafbaar kunnen zijn. Zomaar horeca dwingen mensen te weigeren of weg te sturen, zonder dat die mensen iets verkeerds doen en anders zijn die horecamensen ‘strafbaar’, zoals onze dappere Griek zegt.

    Tot nu toe is het een rotzomer, maar dat kan nog veranderen! Gezellig een terrasje pakken, een advocaat meenemen, je camera en daarna aangifte doen. Eens kijken of die aangifte wel wordt opgenomen, want als er in Nederland één groep is die de wet aan zijn bolle, nou ja, laars dan maar, lapt, dan zijn het onze in astronautenpak gestoken vrienden.

    politie portretteert zichzelf

    Naast vele actiefilmpjes van de bodycam, blogs van de wijkagent en korte filmpjes rond een bepaald thema heeft de politie ook een ‘algemene’ film gemaakt die wat langer duurt en die laat zien hoe de politie zichzelf graag ziet.

    (bron: Youtube)

    Het begint met een snelle montage van beelden van allerlei situaties die horen bij het politiewerk.

    Op 6 seconden: Zit die agent nou in de telefoon van de geblurde brommerbestuurder te kijken? Mag dat zomaar? Of checkt hij op zijn eigen telefoon de identiteit van de burger via zo’n handige politieapp? En waarom staat het politievoertuig pontificaal op het fietspad?

    Op 16 seconden: Wanhopige moeder stond echt huilend bij politievrouw op de stoep. Bij haar thuis? Had een van de kinderen misschien weer een exorbitant hoge boete gekregen?

    Op 19 seconden: De kern van het verhaal. ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag?’ Tegen wie heeft deze spreker het? Minister Van der Steur? Hoe kan een burger misbruik maken van de rechtsstaat? Of heeft hij het over zichzelf? Het lijkt alsof het hier gaat om het modebegrip ‘ondermijning’, waarbij politie en OM structureel de grenzen van de rechtsstaat opzoeken en overschrijden. Is dat waar de politie het voor doet? Hoe kan het dat iemand die in beeld de politie vertegenwoordigt er mee wegkomt het begrip rechtsstaat te verwisselen met het begrip politiestaat? Meteen erna actie: minder dan 3 seconden waarin een arrestatieteam iemands huisvrede breekt.

    Op 28 seconden: Aanpak van kindermisbruik, daar kan niemand tegen zijn. Kinderporno komt altijd van pas als er weer burgerrechten of mensenrechten opzij worden gezet. Deze politieman heeft het zwaar, zoveel is duidelijk.

    Op 34 seconden: Artikel 1 van de grondwet is heel kort te zien, maar als het woord discriminatie in beeld komt, volgt een snelle ‘fade to black’. Waarom is er niet anderhalve seconde extra uitgetrokken om de hele tekst voor de kijker leesbaar te maken? Wie maakt dit soort keuzes?

    Op 1 minuut 3: Versleuteling van harde schijven wordt gelinkt aan kinderporno.

    Op 2 minuut 3: Een groep die zich schuldig maakt aan vernieling heeft volgens de buren een facebookaccount aangemaakt. Wat doet dat er precies toe?

    Op 2 minuut 14: ‘In Nederland wordt veel geproduceerd’. Het gaat weer over kinderporno. Vanzelf gaan de gedachten naar Robert M. die jarenlang ongemerkt in Nederland kinderporno produceerde. Nadat de Amsterdamse politie in 2008 weigerde aangifte tegen hem op te nemen, kon hij tot eind 2010 doorgaan. Heeft de politie hier conclusies uit getrokken?

    Op 3 minuut 30: Nederlands onderzoek leidde tot arrestatie van de Australiër Peter Gerard S. in de Filippijnen, verdacht van moord en verkrachting van kinderen. In diverse kranten is te lezen dat het dialect dat in zijn filmpjes te horen was de doorslag gaf. Waarom wordt hier dan gezegd dat ‘er een IP adres uitrolde’? Of horen we nu eindelijk de werkelijke toedracht?

    Op 3 minuut 47: Team Bravo komt in actie tegen verdachten die gaan rijden op de A1 in oostelijke richting. Een politiefoto van een man met mediterrane trekken wordt zichtbaar op het scherm. Instructie voor vertrek, helikopter de lucht in, en er op af. De coordinaten van de heli, onder in beeld, geven hele andere locaties: een oprit van de A27, een stukje A12 en uiteindelijk de arrestatie bij afrit 10 van de A2: Nieuwegein Zuid. Het is hel goed mogelijk dat van de succesvolste actie van team Bravo geen beeld bestaat, of niet naar buiten mag. Maar er is geen aanwijzing dat op die plek werkelijk een aanhouding heeft plaatsgevonden. Hoe heeft de politie dit in scene gezet? Waren alle andere voertuigen in beeld ook van de politie? Zou de politie niet beter moeten oppassen met het verkeer op de A2?

    Wat is de bedoeling van dit filmpje? Waarom gaat het niet over motorjasjes of hennepteelt, wat toch topprioriteit heeft? Of over etnisch profileren dan wel multicultureel vakmanschap? Of is dat niet ‘waar ze het voor doen’? Hoeveel heeft deze film eigenlijk gekost?

    Politie (?) zet wapenstok op Instagram

    De politie gaat met zijn tijd mee, althans dat is de bedoeling. Vanuit de politie wordt er veel tijd gestoken in zichtbaarheid op social media. Zo kwam dit filmpje van arrestatieteamnl langs op Instagram:

    (bron: Instagram)

    Op 0 seconden wordt duidelijk dat we te maken hebben met de Marechaussee, de militaire politie van Nederland, KMAR voor insiders.

    Op 7 seconden zien we wachtmeester-1 Tom Knoop. Hij is instructeur Integrale Beroepsvaardigheidstraining en hij is projectleider Wapenstok. Aan zijn baret zien we dat hij van de Marechaussee is.

    Op 13 seconden heeft Knoop de oude wapenstok beschreven.

    Dan komt de nieuwe wapenstok. Langer en van gehard staal.

    Op 16 seconden komt een anonieme Marechaussee in beeld die twee keer hard met de nieuwe wapenstok tegen een kussen slaat.

    Op 22 seconden blijkt dat mediacentrum defensie dit filmpje heeft gemaakt.

    Wat probeert mediacentrum defensie ons te zeggen met dit filmpje? De inhoudelijke informatie: ‘eerst glasfiber, nu staal’ is al bekend sinds 2012. Maar wat is dan de boodschap? De KMAR slaat je verrot deze zomer? Ga maar rustig slapen, want de KMAR slaat het tuig een schedelbasisfractuur? (…In de ‘dynamiek van een handgemeen’ sluit de politie een slag op het hoofd niet uit. Dan moet een scan in het ziekenhuis worden gemaakt. Van Kuijk: “Dat geeft kans op een hersenbloeding of schedelbasisfractuur”...) Wie heeft het besluit genomen om nu een filmpje te maken van 22 seconden dat bijna helemaal geen informatie bevat?

    Overigens zijn noch de arrestatieteams van de politie noch van de marechaussee bewapend met een wapenstok. En is het nog wel de vraag of de politie achter arrestatieteamnl uit Apeldoorn zit. Dit account hoort bij http://arrestatieteam-nl.webnode.nl van Maarten van der Zwaan, waar ook weer een facebookpagina aan hangt. Of hij van de politie is en of hij dit professioneel doet of als hobby is uit de site niet op te maken. En er zijn meer arrestatieteamfacebookpagina‘s. Zouden die allemaal van de politie zijn? En weet de politie dat zelf wel?

    Een beetje verWard

    Op 1 juni 2016 eindigt Ward Ferdinandusse zijn column in NRC.nl met de volgende zin: ‘Waarom worden leden van dit soort groepen niet aan de grens geweigerd, net als in Canada en Amerika gebeurt? De motorbende is hier al groot genoeg.’ Ward heeft het hier over leden van motorclubs en niet over leden van motorbendes. Want Ward, als officier van justitie in Rotterdam en bijzonder hoogleraar internationaal strafrecht aan de Universiteit van Groningen, weet natuurlijk dondersgoed dat er in Nederland helemaal geen motorbendes zijn. Er zijn wel motorclubs en er is er nog geen enkele verboden.

    Het is jammer dat Ward zo tekeer gaat in zijn column. Als officier van justitie is dat nog wel enigszins goed te praten, maar als hoogleraar natuurlijk helemaal niet. Een leraar moet onderrichten en niet zijn eigen mening opdringen aan zijn leerlingen. Het zegt dus wel iets over de onderwijzende capaciteiten van Ward. Ward sluit zijn artikel af met die zinnen over het weigeren van buitenlandse leden van motorclubs dus. Teruglezende heeft hij het ter illustratie van zijn frustraties voornamelijk over incidenten in het buitenland. Hij noemt daarbij incidenten als vechtpartijen en mishandelingen in Duitsland en Griekenland door Canadezen en Duitsers.

    In Nederland zijn aanmerkelijk minder incidenten en de incidenten die er zijn schrijft Ward over uit de krant. Wanneer kranten schrijven over een kandidaat-lid van de Hells Angels die een café in brand steekt, dan is dat volgens Ward zo. Wanneer de politie in Valkenswaard wordt aangevallen met boksbeugels, dan is dat zo volgens hoogleraar Ward. Ook wanneer het om één Bandido gaat met één boksbeugel. Wanneer er her en der handgranaten worden gegooid volgens de pers, dan is dat ook waar, volgens de objectieve Ward. Tsja, een abonnement op De Telegraaf brengt misdaadjournalist en oud-politieman John van den Heuvel veel dichterbij.

    Dat een boos burgermannetje door zijn luxaflex heen gluurt naar het kabaal op straat van een aantal scooterrijders die indruk willen maken op zijn minderjarige dochter, is één ding. Dat een officier van justitie en hoogleraar zich zo laat leiden door de krant is een jammerlijk gevolg van tunnelvisie. Een fenomeen waarvoor vaak vergeefs wordt gewaarschuwd op politiescholen. Jammer is ook dat Ward als hoogleraar ook rechtenstudenten meeneemt in de kruistocht tegen motorrijders. De strijd wordt op alle fronten gevoerd. Kletspraatjes uit de krant worden als waarheid door hoogleraren gevoerd aan studenten die straks als officier van justitie of als rechter aan de slag zullen gaan.

    Wat de hetze van mensen die beter kúnnen weten, en het waarschijnlijk ook wel beter weten, kan veroorzaken illustreert het volgende trieste geval. De Limburger bericht op 3 juni 2016: ‘De gemeente Heerlen heeft deze week de uitreiking van een onderscheiding voor oud-militairen afgelast omdat een van de gedecoreerden lid is van de motorclub Satudarah. De veteranen zouden in het stadhuis van burgemeester Ralf Krewinkel een draaginsigne krijgen als eerbetoon voor de tijd dat ze in Libanon dienden. Toen de gemeente lucht van kreeg van de achtergrond van een van de veteranen, ging de ontvangst niet door.’

    Ralf is de tovenaarsleerling van burgemeester Jos Som uit Kerkrade, die al jaren roept tegen motorclubs. In zijn gemeente mag wel een politiemotorbende een jaarlijkse bijeenkomst houden in Villa Eikhold, maar een echte veteraan krijgt van deze onwerkelijke man geen onderscheiding en geen hand. Je bent veteraan of je bent het niet, zou je toch zeggen? Voor Krehwinkel gaat dat niet op. Teveel in de krant gelezen, naar lieden als Ward Ferdinandusse geluisterd of meegedeeld met Jos Som? Het resultaat is er niet minder triest om. Hevige protesten van het Veteraneninstituut blijven vooralsnog uit en ook dat is jammer.

    En om nog even terug te komen op de praatjes van Ward. Buitenlandse leden van motorclubs weigeren aan de grens? Op wat voor grond? En hoe weet je of iemand lid is van een motorclub? Een club die niet is verboden? Maar in één ding heeft Ward wel weer gelijk: leden van motorclubs komen inderdaad Canada, de VS, Australië en Nieuw-Zeeland niet in. En de reden? Alleen omdat die mensen lid zijn van een club die niet is verboden, worden zij bij aankomst op eigen kosten gedeporteerd. En hoe weten die landen dat iemand lid is van een motorclub? Omdat dat al in eigen land, ook in Nederland, door de politie wordt geregistreerd in een niet-aangemelde databank en daarna doorgeklikt aan het buitenland. Mensen dus die geen strafbare feiten hebben gepleegd en geen lid zijn van een verboden organisatie worden gelijk gesteld met terroristen en aan de grens geweigerd en gedeporteerd op eigen kosten. Mede dankzij mensen als Ward.

    Ik weet niet of een hoogleraar strafrecht alleen de droge letters van de wet onderwijst of ook ingaat op ethische gronden. De wet is er voor de mens, de mens is er niet voor de wet. En dat was in het Derde Rijk wel anders.

    Antwoorden Burgemeester en Minister scheppen meer onduidelijkheid

    Met lichte verbazing hebben wij kennis genomen van de antwoorden van de Haagse burgemeester van Aartsen en Minister van Veiligheid en Justitie Van der Steur op vragen van de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad over de betrouwbaarheid van het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag.

    De beantwoording van de in de Haagse gemeenteraad en Tweede Kamer gestelde vragen biedt nog steeds geen duidelijkheid over de precieze gang van zaken rond de totstandkoming van het Leidse onderzoek naar etnisch profileren. Uit de beantwoording blijkt bovendien dat het Haagse College van B&W en het Ministerie in feite onderkennen dat zij de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad in 2013-2014 onvolledig en onjuist hebben geïnformeerd.

    Het College van B&W van Den Haag beschuldigt Buro Jansen & Janssen van “ongefundeerde en onjuiste veronderstellingen en niet onderbouwde en tendentieuze berichtgeving.” Wij zouden daarmee “een klimaat van verontwaardiging, onvrede en polarisatie” kweken. In dit artikel gaan wij puntsgewijs in op de antwoorden van het College en het Ministerie.

    Afspraken tussen de Haagse politie en de Universiteit van Leiden

    Volgens het College zijn er voorafgaand aan het onderzoek geen afspraken gemaakt om een mogelijk afbreukrisico te voorkomen wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de politie Haaglanden. Het College schrijft: “Vanuit diezelfde professionaliteit zijn bij de afweging over deze medewerking ook afbreukrisico’s in beschouwing genomen. Zo’n risico is dat individuele politiemensen zich kwetsbaar opstellen door mee te werken aan dit onderzoek. Om die reden is afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn, en alleen geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.”(17 mei 2016)

    Het Ministerie stelt dat “in de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek.” Tevens verklaart het ministerie dat “de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie is niet juist.”( 24 mei 2016)

     

    De antwoorden van het College van B&W van Den Haag en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn onjuist.

    Ten eerste is anonimisering van individuele agenten gebruikelijk bij wetenschappelijk onderzoek naar de politie, dit wordt door de politie altijd toegepast. Een medewerker van de politie Haaglanden bevestigt dit ook in een mededeling aan OKD (Overleg Korpsdirectie Haagse politie) van 14 november 2011: “Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Om die reden zal vooraf goed doorgesproken moeten worden met het Criminologisch Instituut wat de insteek is van het onderzoek: mcv of discriminatie. Op basis daarvan kan dan ook besloten worden of dit onderzoek naast de gebruikelijke anonimisering van personen ook anonimisering van het korps vereist.” Naast “de gebruikelijke anonimisering van personen” staat in deze mededeling dat de korpsdirectie aandringt op anonimisering van het korps.”

    Ten tweede wordt in een email van dezelfde dag het onderwerp de anonimisering van het korps opnieuw genoemd en tevens verwezen naar de angst voor het noemen van discriminatie door de Haagse politie. “Maar in sommige gevallen wordt ook afgesproken dat het korps niet bij name genoemd wordt. Daarover moet van te voren een besluit worden genomen. Mag het korps wel genoemd worden, dan is het risico dat in de krant komt te staan: politie Den haag discrimineert, at dan niet meer of minder dan politie Amsterdam.”

    In het Overleg Korpsdirectie van de Haagse politie van 27 december 2011 wordt het “onderzoek interactie politie —jonge allochtone (vs. autochtone) burger “ behandeld. Bij het kopje risico staat in de notulen van het overleg: “Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat ze hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept-)scripties. Het is niet de bedoeling van het onderzoek om een vergelijking te maken tussen politie Amsterdam-Amstelland en politie Haaglanden.”

    Tot slot komen de antwoorden van het College niet overeen met recente uitspraken van professor van der Leun van de Universiteit van Leiden in de media. In het NRC Handelsblad van 30 april 2016 wordt haar reactie gevraagd ten aanzien van het gebruik van het woord afbreukrisico: “Ze ontkent dat ze met de politie heeft gesproken over een mogelijk ‘afbreukrisico’. ‘In de gesprekken met de politie heb ik dat woord nooit gehoord’, zegt ze. De hoogleraar vermoedt dat de politie haar in interne correspondentie woorden in de mond heeft gelegd die zij nooit heeft uitgesproken,” aldus het NRC artikel.

    Op basis van de stukken van de korpsdirectie van de Haagse politie is Buro Jansen & Janssen tot de conclusie gekomen dat er afspraken zijn gemaakt over de onwenselijkheid wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de politie Haaglanden. Het maken van afspraken over anonimisering van individuele agenten is een standaard procedure. Het College en het Ministerie hebben de gemeenteraad en de Kamer op dit punt onjuist geïnformeerd.

     

    Scripties

    In de antwoorden van het College en het Ministerie wordt gesproken over veldwerk uit 2012 ten behoeve van twee (in 2013 afgeronde) scripties, en een verdiepende analyse door de Universiteit van Leiden. Het College stelt: “Om die reden is afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn, en alleen geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen. In de verdiepende studie van professor Van der Leun, die er op gericht is om de mate van etnische profilering vast te stellen, is op deze wijze gebruik gemaakt van de gegevens.”

     

    Toen het onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag in november 2013 werd toegezegd, is nooit vermeld dat het onderzoek was gebaseerd op veldwerk uit 2012, dat werd uitgevoerd ten behoeve van twee (in augustus 2013 afgeronde) scripties, en is er nimmer gesproken over een ‘verdiepende studie’. Het Ministerie heeft hier op 4 november 2013 in de Tweede Kamer, en in haar kamerbrieven van 14 november 2013 en 10 januari 2014, niets over gemeld. Het College heeft hier op 7 november 2013 in de Haagse gemeenteraad, en in haar brief van 12 november 2013, niets over gemeld. Professor van der Leun hier op 4 december 2013 in de Haagse gemeenteraad niets over gemeld. Zij heeft pas op 4 juni 2014 aan de Haagse gemeenteraad (en in het rapport zelf) gemeld dat het veldwerk al in 2012 heeft plaatsgevonden. De Universiteit van Leiden heeft nooit (ook niet in het rapport) aangegeven dat er sprake was van twee scripties, en de term ‘verdiepende studie’ nooit gebruikt.

    Het College en het Ministerie hebben de gemeenteraad en de Tweede Kamer in 2013 en 2014 onjuist en onvolledig geïnformeerd door niet te melden dat het onderzoek is gebaseerd op in 2012 uitgevoerd veldwerk ten behoeve van twee scripties, die in augustus 2013 afgerond waren.

     

    Conclusies scripties

    De twee scripties waren in augustus 2013 reeds afgerond. Uit de antwoorden van het College wordt niet duidelijk of het bestaan van de scripties en de conclusies van deze scripties in november 2013 bij het Haags gemeentebestuur en het Ministerie bekend waren. Het College beantwoordt deze vraag niet. Het Ministerie geeft in haar beantwoording wel enige duidelijkheid: “Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.”

    Buro Jansen & Janssen moet concluderen dat het bestaan van de scripties en de conclusies van deze scripties, in november 2013 bekend was bij de politie, en ieder geval in december 2013 bij het Haags gemeentebestuur en het Ministerie. De beantwoording door het College en het Ministerie schept geen duidelijkheid over de conclusies van de scripties.

     

    Verdiepende analyse

    Het College en het Ministerie introduceren in hun beantwoording de term ‘verdiepende analyse / verdiepende studie’, van het in 2012 uitgevoerde veldwerk. In 2013 en 2014 hebben het Haags gemeentebestuur, het Ministerie en de Universiteit van Leiden deze term nooit gebruikt. De universiteit hanteert als ondertitel van haar rapport “een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat.”

    In de Kamervragen van dhr. Marcouch wordt gevraagd of het Leidse rapport is gebaseerd op ander onderzoek dan de twee masterscripties. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoordt deze vraag niet, maar verwijst naar de beantwoording door het College en naar de methodologische verantwoording van het Leidse rapport.

    De beantwoording door het College en het Leidse rapport geven echter geen antwoord op deze vraag. Volgens het College zijn “in het vervolgonderzoek van de universiteit 60 situaties, waarin agenten handelden op basis van hun discretionaire beslissingsruimte, nader geanalyseerd” en zou dit de verdiepende analyse zijn. In het Leidse rapport wordt de term ‘verdiepende analyse’ niet gebruikt, worden de twee scripties niet genoemd en wordt niet vermeld dat het veldwerk aanvankelijk is verricht ten behoeve van deze twee scripties.

    Professor Van der Leun geeft in recente media uitlatingen evenmin nadere duidelijkheid. Op de vraag “U zegt niet meer te willen discussiëren over details, maar is het niet heel normaal dat wetenschappers kritiek krijgen op hun onderzoeksmethode en daarover met anderen in discussie gaan?” antwoordt Van der Leun: ‘In het rapport kan iedereen lezen hoe het onderzoek methodologisch in elkaar steekt en waarmee we rekening moesten houden” (Mare Online, 12 mei 2016). Door te verwijzen naar de methodologische verantwoording in het Leidse rapport blijft de onduidelijkheid bestaan. In het rapport wordt geen melding gemaakt van de twee scripties, de term ‘verdiepende analyse’ wordt niet gehanteerd, en er wordt niet duidelijk gemaakt hoe deze analyse zich verhoudt tot de analyse in de twee scripties.

    Het is onduidelijk in hoeverre verdiepende analyse in het Leidse rapport overeen komt met de analyse in de twee scripties. De scripties, en het veldwerk c.q. onderliggend onderzoeksmateriaal zijn, door de Universiteit van Leiden, de politie, de gemeente Den Haag en het Ministerie niet openbaar gemaakt.

     

    Het observatie onderzoek

    De Universiteit van Leiden schrijft in haar rapport van 2014 dat het observatie onderzoek op een ‘redelijk vrije manier’ heeft plaatsgevonden, waarbij er nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren. In een via de WOB verkregen niet-gepubliceerde wetenschappelijke publicatie onderkennen de onderzoekers dat er geen systematisch observatie onderzoek is uitgevoerd.

    In de Kamervragen van Dhr. Marcouch wordt gevraagd naar de betekenis van het ontbreken van systematisch observatie onderzoek voor de waarde van het onderzoek. De Minister geeft echter geen antwoord op deze vraag. Ook het College gaat niet op deze vraag in, maar schrijft dat in het vervolgonderzoek door de Universiteit van Leiden “situaties waarin agenten handelen op basis van hun discretionaire beslissingsruimte” nader zijn geanalyseerd.

    De beantwoording door het College maakt de situatie nog onduidelijker. In het Leidse rapport staat expliciet vermeld dat de juridische context van de discretionaire beslissingsruimte niet is onderzocht. “Er moet worden benadrukt dat niet is onderzocht op grond van welke bevoegdheden agenten precies hebben gehandeld en dat situaties niet juridisch zijn getoetst.”

    Er bestaan vraagtekens over het observatie onderzoek, welke in de beantwoording door het College en het Ministerie niet worden weggenomen.

     

    Wie nam het initiatief tot het opschalen van de scripties tot een ‘nationaal onderzoek’

    Het initiatief voor het onderzoek ten behoeve van twee masterscripties criminologie werd in 2011 genomen door de Universiteit van Leiden. Dit onderzoek was primair bedoeld voor intern gebruik en er is afgesproken dat de gegevens na toestemming van de Haagse politie eventueel mogen worden gebruikt voor wetenschappelijke publicaties. In november 2013 werd echter besloten om het door de twee studenten uitgevoerde veldwerk te gebruiken voor een publiek toegankelijk onderzoek, nadat in de Haagse gemeenteraad en de Tweede Kamer was gevraagd om wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren. In de beantwoording van de vragen blijft onduidelijk wie het initiatief heeft genomen tot het schrijven en publiceren van een rapport door de universiteit van Leiden.

    Het Ministerie en het College gaan in hun beantwoording niet op deze kwestie in. Deze vraag is echter erg degelijk relevant, omdat de twee masterscripties in augustus 2013 waren afgerond en de conclusies van de scripties in november 2013 ieder geval bij de politie Haaglanden bekend waren.

     

    Discriminatie is een ernstige zaak, discriminatie door de overheid helemaal. Ons uitgebreide onderzoek maakt duidelijk dat het Leidse onderzoek veel vragen oproept.

    Uit de beantwoording blijkt bovendien dat het Haagse gemeentebestuur en het Ministerie in feite onderkennen dat zij de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad in 2013-2014 onvolledig en onjuist hebben geïnformeerd. De antwoorden van de bestuursorganen scheppen niet meer, maar eerder minder duidelijkheid.

     

     

     

    Meervoudig Wegkijken, Multicultureel Vakmanschap bij de politie mislukt

    Het beleid ten aanzien van Multicultureel Vakmanschap bij de politie heeft gefaald. Dit blijkt uit openbaar gemaakte documenten. Daarnaast stelde het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, van 2007 tot eind 2014 verantwoordelijk voor beleid en trainingen om interne en externe discriminatie tegen te gaan, weinig tot niets voor.

    Onderzoeken naar eigen ervaringen met de politie maken duidelijk dat veel mensen de indruk hebben dat agenten discrimineren. Eind december 2015 verscheen het rapport Werelden van verschil, over de sociaal-culturele afstand en positie van migrantengroepen in Nederland van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP). [16-12-15] In het SCP-rapport wordt gesteld dat migrantenjongeren ‘in alledaagse situaties, op de arbeidsmarkt en in contact met de politie uitsluiting ervaren.’

    Dit zorgt voor een tweedeling die spanningen kan oproepen: ‘Onder deze jongeren leeft ook een wantrouwen tegenover de Nederlandse media, de landelijke politiek en de politie. Dit draagt bij aan het gevoel geen onderdeel te zijn van de Nederlandse samenleving.’ Ervaren discriminatie is echter nog geen bewijs voor het structureel plaatsvinden van discriminatoir gedrag van agenten. Wetenschappelijke onderzoeken echter geven hier ook geen eensluidend antwoord op.

    Als antwoord op de aantijgingen van discriminatoir optreden van politiefunctionarissen zet de politie sinds enkele jaren in op multicultureel vakmanschap. Op de website van de politie wordt dit vakmanschap gedefinieerd als ‘de professionaliteit van politiemedewerkers om om te gaan met de vele culturen en leefstijlen in de politieorganisatie en in de samenleving. Deze professionaliteit gaat over kennis, houding, respect, gedrag en het kunnen omgaan met culturele dilemma’s.’

    De term is al geruime tijd in zwang. Zo spraken het Ministerie van Binnenlandse Zaken (dat toen nog verantwoordelijk was voor de politie) en de toenmalige korpsen al in 2007 af dat ‘de korpsen zorgen voor ontwikkeling Multicultureel Vakmanschap (MCV) bij alle medewerkers’. MCV kan een bijdrage leveren aan het tegengaan van politiediscriminatie. Professioneel omgaan met culturen in de samenleving betekent immers: non-discriminatoir en politieoptreden dat niet is gebaseerd op vooroordelen over etnische minderheden. Een serieus MCV-beleid kan dus een indicatie zijn dat de overheid en politie discriminatie serieus nemen.

    MCV-beleid

    In dit artikel wordt nader ingegaan op de vraag of de doelstelling uit 2007 is gehaald: zorgt de politie inderdaad voor de ontwikkeling van multicultureel vakmanschap bij al haar medewerkers? Daarnaast gaat het om de vraag of er serieus beleid wordt gevoerd rond MCV en of de politie hiermee politiediscriminatie tegengaat. Wordt er landelijke sturing aan dit MCV-beleid gegeven en hoe vertaalt zich dat naar de afzonderlijke eenheden? Wat houdt dit concreet in voor de trainingen en cursussen die over MCV worden gegeven? Waar gaan deze trainingen precies over, hoeveel politiefunctionarissen hebben trainingen gevolgd, en wat is het effect van die cursussen?

    Dit artikel maakt duidelijk dat – hoewel de term MCV alweer tien jaar geleden werd geïntroduceerd – er geen landelijk beleid wordt gevoerd op dit onderwerp. Dit wordt duidelijk aan de hand van de geschiedenis van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) dat tussen 2003 en 2015 het beleid mede vorm diende te geven, en dat sinds 2012 door de Nationale Politie wordt ondernomen.

    Buro Jansen & Janssen heeft in 2015 een WOB-verzoek ingediend waarin werd verzocht om documenten openbaar te maken over onder andere MCV. De interne via de WOB openbaar gemaakte documenten schetsen een beleid waar landelijke leiding en sturing ontbreekt. Wel nemen regionale politie-eenheden initiatieven maar die getuigen van een zeer diverse invulling van het begrip MCV waarbij het de vraag is in hoeverre het nog gaat over waar MCV mede voor bedoeld was: het tegengaan van politiediscriminatie.

    De zoektocht naar het MCV bij de politie is niet eenvoudig. Begripsverwarring ligt voortdurend op de loer en de politie gebruikt omfloerst taalgebruik. Die begripsverwarring gaat zowel over het woord discriminatie maar ook over het MCV zelf. Het benoemen van de term discriminatie ligt gevoelig, zeker in relatie tot de politie. Wanneer de term discriminatie in politiedocumenten wordt gebruikt, slaat dit doorgaans op discriminatie door burgers. Discriminatie binnen de politieorganisatie en discriminatie van burgers door de politie worden zelden expliciet als discriminatie benoemd.

    Multicultureel vakmanschap wordt in politiedocumenten niet alleen op allerlei manieren ingevuld, maar ook soms vervangen door andere begrippen. Zo kan MCV gaan over aan eer gerelateerd geweld (EGG) of over het begrijpen van een cultuur in een moordzaak zoals de politie dat omschrijft als Netwerken, leefstijlen & cultuur (NLC). Naast EGG, NLC wordt ook het spotten van ‘verdacht gedrag’ als invulling van MCV gebruikt, het zogenoemde SDR (search, detect, react), dat als een soort wetenschappelijke methode wordt gepresenteerd. Het wil echter niet zeggen dat het niet gebaseerd is op vooroordelen.

    Sinds 1 januari 2013 zijn de vroegere 26 politiekorpsen opgegaan in de Nationale Politie bestaande uit elf eenheden. In dit artikel wordt de aanduiding ‘korpsen’ zoveel mogelijk gebruikt voor situaties voorafgaand aan 2013 en ‘eenheden’ voor de periode sindsdien.

    Discriminatoire politie

    Dit artikel is een vervolg op Discrimineert de politie van 23 juli 2013 dat geschreven is naar aanleiding van een onderzoek dat in 2012 werd gestart. In 2012 vroeg Buro Jansen & Janssen middels een beroep op de WOB beleidsdocumenten op bij alle toenmalige 25 politieregio’s. Het informatieverzoek betrof: ‘rapportages, evaluaties en notities ten aanzien van selectief, discriminatoir handelen, optreden of op een andere manier functioneren van zowel individuele functionarissen als beleidsmatig handelen van het apparaat als geheel.’

    Vijftien regio’s antwoordden over geen relevante documenten te beschikken. Negen korpsen stuurden J&J documenten toe, veelal rapportages van politieklachtencommissies. Uit het WOB-verzoek bleek dat de meeste korpsen geen beleid voerden op het gebied van discriminatie. Het WOB-verzoek van 2012 maakte duidelijk dat er geen sprake is van eenduidig beleid binnen de politiekorpsen om politiediscriminatie tegen te gaan.

    Uit sommige door de politie openbaar gemaakte stukken van enkele korpsen kwam wel naar voren dat de urgentie van het tegengaan van politiediscriminatie binnen het korps wordt onderkend. In een document van het toenmalige regionale korps Limburg Noord wordt zelfs vermeld dat ‘een politie die door een deel van de bevolking als ontoegankelijk, weinig respectvol, stigmatiserend of zelfs discriminerend wordt ervaren, het lastig heeft.’ [Stand van Zaken aanpak discriminatie, 2009 of februari 2011].

    De politie Zeeland gaat nog een stap verder: ‘Uit discriminatie ervaringen in 2005 blijkt dat discriminatie door gezagsdragers en andere publieke functionarissen meer negatieve impact heeft op personen dan andere vormen van rassendiscriminatie.’ Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in landelijke documenten van de politie, zoals de beleidsnota discriminatie van de Raad van Hoofdcommissarissen uit 2008.

    Voortbordurend op het onderzoek uit 2013 heeft Buro Jansen & Janssen in 2015 een nieuw WOB-verzoek ingediend waarin werd verzocht om alle documenten over ‘multicultureel vakmanschap, meervoudig kijken, het herkennen van en omgaan met vooroordelen, SDR (search, detect, react) en ontwikkeling van de drie grondhoudingen.’ Dit keer lag de nadruk niet op het discriminatoir optreden van de politie zelf, maar op de trainingen en cursussen om discriminatie tegen te gaan.

    Eenheid Rotterdam

    In reactie op het nieuwe WOB-verzoek heeft de politie nieuwe stukken openbaar gemaakt. In sommige stukken wordt, net als bij het WOB-verzoek van 2012, opnieuw gerefereerd aan de urgentie voor het tegenaan van discriminatie van burgers door politieagenten.

    De eenheid Rotterdam maakte het document EMO20042015, ‘plan van aanpak Veilig buiten veilig binnen’. openbaar. In dat document beschrijft de eenheid zoals zij de huidige maatschappelijke verhoudingen aanschouwt: ‘De hedendaagse ontwikkelingen in onze samenleving, zoals verscherpte verhoudingen tussen bevolkingsgroepen – vaak als gevolg van conflicten elders – doen een toenemend beroep op het vermogen van de politie in een polariserende samenleving om de-escalerend en stabiliserend op te treden en de vrede te bewaren.’

    Volgens de politie Rotterdam zou daarop het antwoord moeten zijn: ‘een politieorganisatie die op basis van goed onafhankelijk politiewerk, kennis & vakmanschap, het verschil maakt door het verschil te zien zonder onderscheid te maken.’ Discriminatie door politiefunctionarissen hoort in een dergelijke organisatie dus niet thuis, zowel niet naar collega’s als naar burgers. De conclusie is helder en sluit aan bij het SCP-rapport over de uitsluiting van migrantenjongeren: ‘Als we hier niet op de juiste manier invulling aan geven daalt het vertrouwen in de politie en staat onze legitimiteit ter discussie.’

    Rotterdam is in een ander openbaar gemaakt document nóg explicieter en legt de link tussen discriminatie door de politie, etnisch profileren en multicultureel vakmanschap. In een niet gedateerd discussiedocument ‘multicultureel vakmanschap, discriminatie en etnisch profileren’ [begin 2015] wordt discriminatie door de politie benoemd:

    ‘Uit onderzoek blijkt dat bij identiteitscontroles, verkeerscontroles en preventief fouilleren etnische minderheden vaker lijken te worden gecontroleerd dan andere groepen mensen, zonder dat hier een objectiveerbare reden toe is. Hierbij wordt kennelijk geselecteerd op grond van ras, huidskleur, nationaliteit, taal of religie. Etnische minderheden lijken daarbij sneller gezien als een risico of aangemerkt als ‘verdacht’, zonder dat zij iets doen. … De politie treedt dus op tegen discriminatie, maar lijkt zich hier soms zelf ook schuldig aan te maken.’

    Discriminatie binnen eigen organisatie

    Het discussiedocument van de Rotterdamse eenheid gaat niet alleen over politiediscriminatie van burgers, maar ook over discriminatie binnen de politieorganisatie zelf. Het document stelt: ‘Daarnaast komt het de laatste tijd vaker voor dat m.n. allochtone en/of islamitische collega’s zich niet veilig voelen op het werk, omdat er bijvoorbeeld door collega’s kwetsende opmerkingen gemaakt worden over het islamitische geloof. Ze voelen zich onder druk gezet om verantwoording af te leggen over hun geloof. Het gaat hierbij niet alleen om het gevoel van ‘gediscrimineerd’ worden, maar over ongewenste omgangsvormen in het algemeen.’

    De opsteller(s) van het document hebben het naast discriminatie op grond van ras en religie ook over discriminatie op grond van seksuele geaardheid: ‘En dit punt geldt niet alleen voor allochtone/islamitische collega’s. Ook van homoseksuele politiemensen krijgen we soortgelijke signalen.’

    Onder de kop bewustwording/leiderschap concluderen de opstellers dat ‘het actief bespreken van de politietaak in relatie tot de huidige polarisatie en de erkenning van het feit dat etnisch profileren zich ook voordoet binnen de politie de eerste stap is richting bewustwording […] De aanname dat er sprake is van etnische profilering en dat we ons er (bijna) allemaal (onbewust) schuldig aan maken vraagt om een andere, meer open houding en alertheid op onze eigen motieven, houding en gedrag.’ De notitie bevat ook een gedeelte over het ‘vervolg’, waarin staat vermeld dat de notitie op 16 maart 2015 tijdens een management-teamoverleg van de eenheid besproken zal worden. De status van het document is niet bekend noch of, en welke opvolging de leiding van de eenheid Rotterdam aan het document heeft gegeven.

    Het Rotterdamse document toont aan dat het tegengaan van politiediscriminatie door sommigen binnen de politieorganisatie van belang wordt bevonden. De strekking van het discussiestuk komt overeen met een interne memo van voormalig chef Bouman van de Nationale Politie van februari 2015, waar het NRC Handelsblad begin 2015 uit citeert. ‘Binnen de Nationale Politie worden moslimagenten door collega’s uitgesloten, gekleineerd en zonder respect behandeld’, aldus Bouman. En dat niet alleen, moslims zouden volgens hem ‘willekeurig van straat worden geplukt.’

    De interne memo staat in schril contrast met de reactie van Bouman op een rapport van Amnesty International over etnisch profileren van eind 2013. Amnesty concludeerde dat er aanwijzingen zijn voor het plaatsvinden van etnisch profileren. Over de omvang van het fenomeen kan de organisatie niets zeggen op basis van de bestaande literatuur. Amnesty riep de overheid op om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en meer onderzoek te laten doen.

    Destijds vond Gerard Bouman dat het Amnesty-rapport ‘iedere politiemedewerker ernstig tekort’ doet en dat het daardoor ‘onze complexe taken in onze complexe samenleving bepaald niet eenvoudiger op maakt’. [politie.nl 01-11-13] Het artikel van Bouman laat de indruk achter dat dat hij anderhalf jaar na zijn kritiek op Amnesty in 2015 meer belang hecht aan het tegengaan van politiediscriminatie, maar met zekerheid is dat niet te stellen.

    Landelijk Expertisecentrum Diversiteit

    Toch staat het onderwerp diversiteit en discriminatie bij de politie al veel langer op de agenda. Vijftien jaar geleden, op 1 maart 2001 om precies te zijn, werd het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) onder verantwoordelijk PvdA-minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Klaas de Vries opgezet om, zoals de naam al suggereert, de diversiteit bij de politie te vergroten. De politie viel toen nog onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

    Het LECD moest op allerlei terreinen ondersteuning bieden aan de diversiteit binnen de politiekorpsen. Het ging toen onder meer over trainingen, cursussen, begeleiding en andere taken. Naast ondersteuningswerk was het LECD vooral opgezet om te komen tot landelijk beleid met betrekking tot diversiteit. In januari 2006 kreeg het voortbestaan van het LECD vier extra jaren door toenmalig VVD-minister Remkes toegezegd om haar taken uit te kunnen voeren. Opnieuw was de centrale taak diversiteit binnen de korpsen. Discriminatie was lange tijd niet in het takenpakket van het LECD opgenomen. In het instellingsbesluit van 2001 en de verlengingen in 2003 en 2006 komt het niet voor.

    Pas in 2010 wordt discriminatie in het takenpakket opgenomen. In januari 2010, bij de laatste verlenging van het bestaan van het LECD door CDA-minister Hirsch Ballin staat het woord discriminatie in het verlengingsbesluit naast diversiteit en de gevleugelde term multicultureel vakmanschap, die ook al niet eerder in de ministeriële besluiten was voorgekomen. Uit de ministeriële besluiten van Binnenlandse Zaken wordt niet duidelijk of het nu gaat om discriminatie door de politie of discriminatie door burgers.

    Na dertien jaar komt er, op 1 januari 2015, een eind aan het LECD. De laatste vier jaar heeft het centrum gewerkt aan het borgen van definities, activiteiten en beleid binnen de Nationale Politie. Dit roept vragen op over de activiteiten ten aanzien van het verbeteren van de diversiteit in de eerste negen jaar van het bestaan van het LECD. Toch blijft de vraag waarom het ‘borgen’ van beleid binnen de politie niet van dag één door het centrum werd gestimuleerd maar pas gedurende de laatste vier jaar van haar bestaan.

    Volgens de evaluatie van het LECD door Regioplan Beleidsonderzoek vormde een van de problemen van het centrum dat zij naast de politieorganisatie was gesitueerd en niet binnen de organisatie zelf wat haar effectiviteit heeft beperkt. Een andere reden zou kunnen zijn dat het centrum zelf niet meer naar behoren functioneerde en de laatste jaren gekenmerkt werd door interne problemen.

    In Discrimineert de politie? [Buro Jansen & Janssen, juli 2013] kwam het LECD aan bod. ‘Probleem is dat het expertisecentrum van de politie, het centrum dat de participatie van allochtonen, vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten bij de politie moet bevorderen, zelf niet het schoolvoorbeeld is van een organisatie die diversiteit hoog in het vaandel heeft staan.’ In het artikel wordt beschreven hoe er uiteindelijk nog maar één allochtone medewerker in dienst was bij het LECD en dat een onderzoek concludeerde dat: ‘Leidinggevenden binnen de politieacademie veel te weinig hebben gedaan aan klachten van medewerkers over machtsmisbruik, discriminatie en interne ruzies.’ [Rapportage onafhankelijk onderzoek LECD, 22-03-12]

    Dertien jaar voor noppes

    In 2014 verschijnt er een evaluatie van het LECD, samengesteld door het externe onderzoeksbureau Regioplan Beleidsonderzoek. Regioplan concludeert dat ‘de activiteiten van het LECD vooral betrekking hebben gehad op de fasen van bewustwording en planvorming’ en dat ‘van daadwerkelijke implementatie op de werkvloer’ minder terecht is gekomen. Dertien jaar diversiteitsbeleid van het LECD heeft ‘slechts in beperkte mate geleid tot (blijvende) gedragsverandering’, waarbij blijvend zelfs tussen haakjes is geplaatst.

    Die geringe verandering is nog verontrustender als wordt gekeken naar het bereik van het centrum. Regioplan schrijft op basis van gesprekken met politiefunctionarissen en documenten van het LECD dat ‘LECD-activiteiten vooral veel mensen hebben bereikt die zich uit hoofde van hun functie al met diversiteit bezighouden.’ Geringe gedragsverandering voor een beperkte groep functionarissen die zich toch al met diversiteit bezig hielden, klinkt niet echt als een solide prestatie van een bestuursorgaan in dertien jaar tijd.

    Volgens Regioplan zijn de resultaten van het werk van het LECD niet eens meetbaar. Onder opbrengsten schrijft het bureau: ‘Op activiteitenniveau is niet goed vast te stellen wat de resultaten zijn van de interventies en of en hoe deze bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het LECD ten aanzien van diversiteit.’ Binnen het centrum zelf is nog nooit systematisch gekeken naar de effecten van haar werkzaamheden.

    Enkele politiefunctionarissen zijn wel positief over het LECD, maar ook bij hen draait het om de selecte groep die zich toch al met het thema diversiteit bezighield. Deze functionarissen zouden blij zijn met de ‘aanjaagfunctie (het onder de aandacht brengen en houden van het thema) en het neerzetten en faciliteren van structuren binnen de politieorganisatie.’

    Of dit de miljoenen aan belastinggeld voor het LECD rechtvaardigt, is de vraag, zeker als ook nog eens blijkt dat ‘een complicerende factor in het beoordelen van de opbrengsten van het LECD is dat gesignaleerde veranderingen in de voormalige regiokorpsen niet altijd (alleen) zijn toe te schrijven aan het LECD. Ook vanuit de voormalige regiokorpsen zelf zijn ontwikkelingen op dit vlak in gang gezet.’

    Wie het evaluatierapport van Regioplan doorleest komt tot de slotsom dat dertien jaar lang een diversiteitscentrum in leven werd gehouden zonder dat duidelijk is wat het centrum heeft bijgedragen. Maar het ministerie van Veiligheid en Justitie, dat sinds 2010 verantwoordelijk is voor de politie en hiermee dus ook voor het LECD, geeft haar eigen draai aan de evaluatie.

    In een interne nota van 11 februari 2015 schrijft het ministerie: ‘De evaluatie wijst uit dat het LECD met name veel activiteiten heeft uitgevoerd die betrekking hebben op de fasen van bewustwording en planvorming […] Uit de gesprekken ontstaat het beeld dat de belangrijke resultaten vooral gelegen zijn in de structuren (aandacht voor de thema’s) en het neerzetten en faciliteren van structuren binnen de politie organisatie die belangrijk zijn voor goed diversiteitsbeleid.’

    Daar waar Regioplan spreekt van borgen aan de hand van dezelfde definities, doet het ministerie het voorkomen alsof er structuren zijn opgebouwd die de veranderingen al bijna hebben bewerkstelligd. Het ministerie merkt nog wel op dat er niet is geëvalueerd, maar daar zijn de woorden ‘niet systematisch’ aan toegevoegd. Daardoor lijkt het alsof het LECD haar activiteiten zelf heeft gemonitord en geëvalueerd, wat niet het geval is. Het beperkte bereik van het LECD, het feit dat onduidelijk is of de voormalige regiokorpsen zelf niet al het een en ander in gang hadden gezet: de ambtenaren van het ministerie benoemen het niet.

    In de interne beleidsreactie adviseert een ambtenaar de minister om de Kamer te paaien. ‘De Kamer en media hechten groot belang aan diversiteit van het politiepersoneel en aan de aanpak van discriminatie. Gezien de publieke belangstelling en de moeilijk vast te stellen resultaten van het LECD wordt u aangeraden het evaluatierapport zelf met een beleidsreactie naar de Kamer te sturen’, schrijft een senior beleidsmedewerker van het ministerie. Volgens de ambtenaar moet de minister dan ook nog even opmerken dat ‘u als korpschef de aandacht heeft voor de thema’s diversiteit en discriminatie en voor goede borging van de LECD-activiteiten.’

    Niets veranderd

    Multicultureel Vakmanschap (MCV) werd in de periode 2006-2009 geïntroduceerd binnen de politieorganisatie. In het document ‘de samenwerkingsafspraken diversiteit bij de politie van 2008-2011 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties’ van november 2007 is de ‘Ontwikkeling van multicultureel vakmanschap’ expliciet opgenomen. Het gaat in het document vooral over een ‘ontwikkelproces rondom het multicultureel vakmanschap’ door het LECD in samenwerking met de politieacademie en de korpsen en de ontwikkeling van een ‘leerlijn multicultureel vakmanschap’ door de politieacademie. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid concludeerde in het rapport Diversiteit bij de politie van 2009 dat er niet veel was opgeschoten.

    Vanaf 2010 is het LECD pas verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het MCV. Het LECD heeft daartoe een leerlijn MCV mede vormgegeven, bijgedragen aan expertgroepen MCV binnen de korpsen en incidentele ondersteuning verleend. Van de ontwikkeling van het MCV is niet veel terecht gekomen, blijkt uit de LECD-evaluatie van Regioplan Beleidsonderzoek. Enkele regiokorpsen geven aan dat de ontwikkelingen in hun korpsen onafhankelijk van het LECD zijn gegaan. Met de opheffing van het LECD op 1 januari 2015 is de vraag: hoe gaat het nu verder met het Multicultureel Vakmanschap?

    Zowel de evaluatie van Regioplan als twee nota’s van het ministerie van Veiligheid en Justitie van 4 december 2014 en 11 februari 2015 spreken veelvuldig over de borging van de ‘werkzaamheden en activiteiten van het LECD’ binnen de Nationale Politie. De nota van 4 december 2014 van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) van het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt dat ‘per 1 januari 2015 […] de activiteiten van het centrum zijn overgedragen en geborgd binnen de nationale politie. De definities die het LECD en de nationale politie hanteren voor deze thema’s sluiten nauw bij elkaar aan en staan borging niet in de weg.’ Wat die borging precies inhoudt, wordt niet uitgelegd.

    Een belangrijk onderwerp van die borging is het multicultureel vakmanschap (MCV). De omschrijving van het begrip MCV is dusdanig breed dat er grote kans bestaat dat verschillende eenheden het begrip anders uitleggen. Want wat is precies ‘de professionaliteit van politiemedewerkers om om te gaan met de vele culturen en leefstijlen in de politieorganisatie en in de samenleving.’ Daarbij komt dat die ‘professionaliteit gaat over kennis, houding, respect, gedrag en het kunnen omgaan met culturele dilemma’s.’

    Gezien het belang dat binnen de overheid en de politie aan het MCV wordt gehecht, zou men verwachten dat bij een dusdanig complex begrip er landelijk beleid is ontwikkeld. Dit beleid ten aanzien van diversiteit en discriminatie bij de eenheden moet door de eindverantwoordelijke, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en/of de Nationale Politie, worden ontwikkeld nu het LECD is opgeheven.

    Nationale Politie

    Met het WOB-verzoek richtte Buro Jansen & Janssen zich in april 2015 op de trainingen en cursussen bij de politie. Er werd verzocht om alle documenten over het aantal trainingen dat door politie Nederland en haar eenheden op de terreinen multicultureel vakmanschap, meervoudig kijken, het herkennen van en omgaan met vooroordelen, SDR (search, detect, react), ontwikkeling van de drie grondhoudingen is aangeboden aan haar functionarissen, een overzicht van het aantal functionarissen dat aan deze trainingen heeft deelgenomen en het interne beleid ten aanzien van het deelname aan deze trainingen.

    Middels het WOB-verzoek verwachtte Buro J&J een overzicht te krijgen van zowel de landelijke aanpak als de aanpak van de eenheden, en andere relevante documenten over aspecten van het MCV-beleid zoals effectmetingen ten aanzien van de bestrijding van politiediscriminatie, sturing en begeleiding van de eenheden om doelstellingen te behalen, richtlijnen voor cursussen en trainingen, de resultaten van cursussen.

    In antwoord op het WOB-verzoek stelt de Nationale Politie (NP) dat ‘MCV de volle aandacht heeft binnen de NP en binnen deze overkoepelende term komen omgangsvormen aan de orde die betrekking hebben op discriminatie in welke vorm dan ook (etnisch profileren/discriminatoir optreden/seksuele geaardheid/diversiteit/integriteit of dergelijke).’

    Volgens de NP is er ook sprake van een landelijke benadering: ‘Sinds de vorming van de NP is de inspanning erop gericht ook op dit gebied te komen tot een landelijke benadering van MCV met het doel dat politiefunctionarissen — waar zij ook werkzaam zijn — zich bewust blijven van de omgangsvormen (in- en extern) die onder andere van belang zijn voor vakmanschap waar het gaat om diversiteit in de samenleving (MCV).’ In antwoord op de WOB schrijft de directeur korpsstaf NP dat ‘de verstrekte informatie eigenlijk representatief is voor de NP.’

    Blijft de vraag hoe die landelijke benadering er dan uitziet. Dit wordt niet duidelijk uit de openbare stukken van de NP en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en de via de WOB openbaar gemaakte stukken. Het antwoord van de directeur korpsstaf NP roept vragen op. Representatief is namelijk iets anders dan een concreet geformuleerd beleid en de implementatie van dat beleid.

    Een andere vraag die in de WOB-stukken onbeantwoord blijft, is hoe de zogenoemde borging van het MCV-beleid binnen de NP tot stand is gekomen. Bij de opheffing van het LECD zouden de taken van het centrum zijn overgedragen aan de NP. Volgens Regioplan Beleidsonderzoek werd dit onder meer bereikt door middel van het afstemmen van de definities van het MCV en andere concepten tussen het LECD en de NP. Uit de WOB-stukken en beleidsdocumenten wordt niet duidelijk hoe het MCV geborgd wordt binnen de NP.

    Het is tevens de vraag welk beleid dan representatief is voor het gehele nationale korps? Dat van de eenheid Noord-Holland of Rotterdam, de wijkagent uit Limburg of de enkele cursussen in Noord-Nederland? Zoals Regioplan in de evaluatie van het LECD al schrijft zijn door de voormalige regiokorpsen op het terrein van diversiteit en multicultureel vakmanschap al ontwikkelingen in gang gezet.

    Die ontwikkelingen verschillen van korps tot korps in het verleden en eenheid tot eenheid sinds het ontstaan van de NP. De Landelijke benadering is beleid van dertien afzonderlijke NP-eenheden, niet van een gedeeld nationaal korps. Hieronder zullen we ingaan op de reactie van de eenheden op het WOB-verzoek. Hieruit blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de eenheden in de wijze waarop zij MCV benaderen.

    Pluralistische politie

    Het Multicultureel Vakmanschap bij de politie laat niet alleen een palet aan verschillende cursussen zien zowel qua aanbieders als vorm en inhoud, maar ook een zeer diverse benadering van het thema door de voormalige regiokorpsen en de huidige eenheden. Wie de stukken van de politie bekijkt, krijgt de indruk dat van enige regie geen sprake is. Iedere regio heeft zijn eigen benadering en dit lijkt vooral afhankelijk van de inzet, motivatie en prioriteiten van functionarissen die diversiteit, discriminatie, multicultureel vakmanschap, meervoudig kijken, pluralistisch denken of welke andere benaming of benadering van MCV in hun pakket hebben.

    De Politieacademie schrijft in haar antwoord op het WOB-verzoek dat ‘het MCV onderwijs de afgelopen jaren is geïntegreerd in alle basisopleidingen aan de Politieacademie.’ De NP antwoordt in november 2015: ‘omdat het belang van MCV op al haar onderdelen zwaar weegt binnen de politie is de aan u verstrekte informatie eigenlijk representatief voor de Nationale Politie’. De directeur korpsstaf NP stelt: ‘sinds de vorming van de Nationale Politie is de inspanning erop gericht ook op dit gebied te komen tot een landelijke benadering van MCV.’ Die landelijke benadering is niet te ontwarren uit de veelheid van instanties die cursussen aanbieden, de diversiteit aan trainingen en het gebrek aan implementatie, strategie, sturing en evaluatie.

    Is de aanpak van discriminatie door de politie, zoals voorgestaan door de Landelijke Eenheid en de eenheid Noord-Holland, representatief voor wat er landelijk gebeurt? Beide korpsen doen niets aan MCV, diversiteit en andere trainingen en beleid ten aanzien van mogelijk discriminatoir optreden van de politie. De NP schrijft: ‘Ik informeer u dat bij deze eenheden geen documenten met betrekking tot opleidingen MCV zijn aangetroffen. Tevens zijn bij deze eenheden geen andere documenten aangaande MCV aangetroffen.’

    Of is de aanpak uit Rotterdam het voorbeeld. Het Rotterdamse korps kreeg in 2008 de ‘Diversiteitprijs Nederlandse politie 2008’ voor het project Prroud. Alle ruim 6.000 functionarissen werkzaam bij het korps kregen een training van twee dagen en een ‘congresbijeenkomst’. De stafjurist schrijft in 2015: ‘In het kader van diversiteit is door politie Rotterdam-Rijnmond destijds een training ingekocht: PRROUD. Dit speelde echter in 2009-2010 en in 2011 hebben de laatste medewerkers de training gevolgd. Ik kan geen evaluaties of iets dergelijks vinden.’

    De NP schrijft dat bij de eenheid Rotterdam ‘geen documenten aangaande opleidingen zijn aangetroffen, wel een notitie Plan van aanpak Veilig buiten veilig binnen, discussiedocument MCV, discriminatie en etnisch profileren.’ Sinds 2011 hebben er geen Rotterdamse agenten aan trainingen en cursussen deelgenomen.

    Eenheid Amsterdam

    In Amsterdam zijn er geen cursussen MCV gegeven of ingekocht, ook niet na het onderzoek van antropoloog Çankaya. Dit is opvallend want de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid noemt Amsterdam in haar advies van 2009 nog als voorbeeld van goed MCV-beleid. Çankaya onderzocht in 2012 proactieve controles binnen het korps Amsterdam-Amstelland. In een interview met de Politieacademie omschrijft hij de essentie van zijn onderzoek: ,,Wie worden er door agenten aangehouden en op basis van welke, al dan niet bewuste argumenten?”

    Dit komt kortweg neer op het feit dat de politie zich richt op burgers met verdachte profielen, jongeren uit etnische minderheden. Na presentatie van het onderzoek van Çankaya stelde korpschef Aalbersberg in Het Parool: ,,Agenten worden erop getraind beter te selecteren op gedrag.” De politie-eenheid Oost Nederland zal dit later de ‘aanpak selectie mechanismen’ noemen, maar interne en externe documenten over die aanpak zijn niet voor handen. Er is geen beleid ten aanzien van MCV.

    Uit zowel openbare als interne stukken lijkt het beleid in Amsterdam de afgelopen jaren te hebben bestaan uit enkele SDR-cursussen. De eenheid Amsterdam stuurt Buro J&J een Onderzoeksrapport Search Detect & React (SDR) uit november 2012 toe. SDR is gericht op het herkennen van ‘abnormaal gedrag dat leidt tot ongewenst gedrag’ en is bedoeld als ‘preventie van incidenten en delicten.’ Volgens het rapport hebben in 2012 62 functionarissen uit twee wijken van Amsterdam (gelegen in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam West) aan de training deelgenomen.

    In het rapport wordt ingegaan op de effectiviteit van de trainingen en wordt gesteld dat de cursus ook het ‘voorkomen van ethnic profiling zodat discriminatie wordt tegengegaan’ voor ogen had. Dit laatste gold vooral voor de chef van het wijkteam August Allebeplein die als reden voor het aanbieden van de training SDR ‘het vermoeden van het voorkomen van ethnic profiling binnen het team’ aangaf.

    Uit het rapport: ‘De gewenste situatie waarin ethnic profiling minder voorkomt en de medewerkers van het wijkteam zich er meer bewust van zijn geworden is enigszins bereikt. Er is echter geen managementinformatie beschikbaar om dit te ondersteunen.’ Het effect van de gehele cursus wordt zelfs in twijfel getrokken: ‘Concrete bijdragen van de training SDR aan het voorkomen van crimineel gedrag of het verstoren van de openbare orde zijn niet bekend. Ook daarover is geen managementinformatie voorhanden.’ Na 2012 wordt er geen SDR training meer in Amsterdam gegeven.

    In 2015 heeft Amsterdam ingezet op zogenoemde ambassadeurs. Chef van de eenheid Amsterdam, dhr. Aalbersberg, zegt in een interview met de lokale omroep AT-5 dat ,,de politie ‘ambassadeurs’ inzet bij verschillende wijkteams om agenten alerter te maken op etnisch profileren.” Het gaat om drie teams. Wat de effecten ten aanzien van discriminatie door de politie zijn van de ‘ambassadeurs’ is niet duidelijk. De eenheid Amsterdam heeft geen documenten vrij gegeven over de ‘ambassadeurs.’

    Geen landelijke aanpak

    Er bestaat dus geen landelijke aanpak voor de ontwikkeling van het MCV. Volgens de NP zou het beleid blijken uit de aanpak van de verschillende eenheden. Wie de aanpak, sturing en beleid van de Landelijke Eenheid en de eenheden Noord-Holland, Rotterdam en Amsterdam op een rijtje zet, vraagt zich af wat die landelijke aanpak dan is.

    Het Rotterdamse korps heeft ruim vier jaar geleden al haar medewerkers op een tweedaagse training gestuurd en over het huidige beleid nu zijn geen documenten beschikbaar. Twee korpsen, de landelijke eenheid en de eenheid Noord-Holland, hebben überhaupt geen beleid en de Amsterdamse politie stuurt 62 leden van haar team op een training waarvan het nut en het effect onduidelijk zijn. Of wordt de landelijke aanpak verbeeld door de ambassadeurs die in 2015 in Amsterdam zijn geïntroduceerd. Het blijft gissen.

    Het ontbreken van een landelijke aanpak ten aanzien van MCV roept de vraag op of het probleem van discriminatoir optreden van politiefunctionarissen door de leiding van de NP nu wel of niet serieus wordt genomen? De Politieacademie stelt van wel: ‘Het MCV-onderwijs is de afgelopen jaren geïntegreerd in alle basisopleidingen aan de Politieacademie.’

    Het blijft echter de vraag wat die integratie dan precies inhoudt? In de stukken van de Politieacademie en de Landelijke Eenheid wordt deze integratie niet beschreven. Zoals in de LECD-evaluatie van Regioplan wordt gesuggereerd worden er in bepaalde regio’s wel initiatieven genomen. De regio’s worden daarbij echter niet gesteund door de landelijke leiding van de politie. NP: ‘MCV heeft de volle aandacht binnen de NP’ terwijl de Landelijke Eenheid helemaal geen beleid voert. Daarnaast is er geen enkel document dat erop wijst dat de politie beleid ontwikkelt ten aanzien van discriminatoir gedrag.

    De stukken die door de andere eenheden openbaar zijn gemaakt, maken duidelijk dat alle regio’s hun eigen aanpak hebben. De eenheid Oost-Nederland stuurt bijvoorbeeld een overzicht van de trainingen MCV in de jaren 2012 t/m 2014. In totaal hebben daar vier functionarissen aan deelgenomen. Daarnaast is er een heel palet aan andere cursussen, waarvan onduidelijk is of die discriminatie als thema hebben. Het gaat dan onder andere om Dilemma/Morele Oordeelsvormingstrainingen, training diversiteit, NPG omgaan in multiculturele omgeving (NPG betekent waarschijnlijk Non-Politioneel Gedrag), waar in totaal ook slechts rond de dertig personen aan deel hebben genomen.

    In een intern document Werken aan diversiteit, integriteit en omgangsvormen in Oost NL [09-12-13] wordt vermeld: ‘Ondertussen staat het onderwerp etnisch profileren ook nadrukkelijk op de maatschappelijke, politieke en ‘Politie-agenda’. In het document wordt een soort plan van aanpak geschetst: ‘Hierbij zou voor ons intern de nadruk moeten liggen op de analyse in OON (interne expertgroep eenheid Oost-Nederland). Deze vraag is neergelegd bij het VIK (Veiligheid, integriteit, klachten), om te kijken of er een analyse te maken is op klachten van burgers over ons optreden.’

    Politie Oost-Nederland stelt dat er landelijk moet worden opgetrokken om ‘gezamenlijk oplossingen te bedenken om bewustwording, deskundigheid en vaardigheid bij de executieve collega’s te vergroten en/of te verstevigen.’ Opvallend is dat in het interne document van Oost-Nederland wordt verwezen naar de eenheid Amsterdam die ‘naar aanleiding van ervaring met en onderzoek naar etnisch profileren, een plan van aanpak selectie mechanismen heeft ontwikkeld.’ In de stukken die door het Amsterdamse eenheid openbaar zijn gemaakt wordt dit ‘plan van aanpak selectie mechanismen’ niet genoemd.

    Zomaar wat diversiteit

    De eenheid Oost-Nederland verwijst naar de niet bestaande landelijke aanpak en de aanpak van de eenheid Amsterdam die SDR-training heeft toegepast om, zonder succes, discriminatoir optreden van agenten te bestrijden. Bij de eenheid Zeeland West-Brabant, zijn ook SDR cursussen gegeven, maar of die gericht waren op het tegengaan van etnisch profileren wordt niet vermeld.

    In totaal werden in Zeeland West-Brabant elf trainingen/cursussen MCV gegeven en een aantal SDR opleidingen via de Politieacademie. Het aantal deelnemers hieraan is onbekend. De trainingen zijn gegeven door: of het LECD, of een onbekend bedrijf (naam niet vrijgegeven) of een opleidingsadviseur politie ZWB (Zeeland West-Brabant). De nadruk zou hebben gelegen op MCV, maar de inhoud van de trainingen is niet openbaar gemaakt.

    Eenheid Noord-Nederland (Friesland, Groningen en Drenthe) heeft in 2012 en 2013 in totaal 19 functionarissen op cursus gestuurd: een kandidaat voor de opleiding Basis Interculturele Communicatie aan de Politieacademie en 18 personen voor de opleiding MCV die werden afgenomen bij een onbekende instantie. Verder komen uit de WOB-stukken geen documenten naar voren die duiden op een beleid in Noord-Nederland ten aanzien van MCV, diversiteit of andere thema’s met betrekking tot discriminatoir optreden.

    Bij de eenheid Oost-Brabant hebben in 2010/2011 vijftien functionarissen een cursus MCV gevolgd, in 2012 twee personen een cursus omgaan in een multiculturele omgeving en in 2014 tien personen de opleiding expertgroep MCV. Ook de naam van het externe bureau dat Oost-Brabant inhuurt is niet openbaar gemaakt. Volgens een concept document netwerk leefstijlen & culturen zou de ‘opleiding Vakmanschap voornamelijk het thema multiculturele diversiteit beslaan.’ De inhoud van de cursus is niet openbaar gemaakt.

    Netwerk leefstijlen & culturen

    Eenheid Oost-Brabant zet als enige in op netwerk leefstijlen & culturen (NLC). Het document NLC beschrijft verder de missie en het werk van een groep politiefunctionarissen die het NLC vormen. De groep voegt als het ware een cultureel element toe aan de inlichtingen en de opsporing en openbare orde taken.

    Zij schrijven de laatste jaren steeds vaker te worden ingezet, zowel voor advies als directe interventies. Het gaat daarbij om zaken als ‘een schietpartij in Deurne, de doodslag van een Turkse snackbar eigenaar, voorlichting aan familierechercheurs bij zaken waarbij slachtoffers uit andere cultuur komen, een minderjarige Marokkaans meisje uit Marokko terug laten komen, spoedinterventie om te voorkomen dat minderjarige in Afghanistan werd uitgehuwelijkt.’

    Volgens het document lag het startpunt van het NLC in 2010/2011. De opstellers van het document omschrijven de hoofdthema’s van het NLC als ‘Eer Gerelateerd Geweld, (Multicultureel) Politie Vakmanschap, Gelijkwaardigheid (voorheen Discriminatie) en Diversiteit.’ In het document wordt niets vermeld over de aanpak van discriminatie door de politie zelf.

    Wel wordt gesproken over discriminatie als een van de werkterreinen van het NLC-team, maar de vraag is wat de politie bedoelt met: ‘de verkenning rondom discriminatie heeft opgeleverd dat de extra aandacht voor dit thema, die in de operatie nodig is om zowel de sensitiviteit als het vakmanschap bij de collega’s te bevorderen, veel overeenkomsten heeft met de wijze waarop door het NLC zaken worden opgepakt.’ Betreft het hier discriminatoir optreden van agenten of burgers? Ook de omschrijving van het ‘(Multicultureel) Politie Vakmanschap’ is onduidelijk: ‘Dit omvat alle vraagstukken die te maken hebben met of gerelateerd zijn aan cultuur en leefstijlen in de eigen organisatie en de samenleving.’

    De documenten wekken de indruk dat het NLC-team van de eenheid Oost-Brabant verantwoordelijk is voor allerlei aspecten ten aanzien van cultuur, leefstijlen, diversiteit en discriminatie. Niet alleen met betrekking tot opsporingsonderzoeken, maar ook tot de interne politieorganisatie. Het is vreemd om een gespecialiseerd rechercheteam, zoals het NLC dat opsporingsonderzoeken ondersteunt, verantwoordelijk te maken voor de bestrijding van discriminatie of de diversiteit binnen het gehele korps. Dit is vooral vreemd aangezien er geen visie en sturing is bij zowel de leiding van de eenheid Oost-Brabant als de NP.

    De eenheid Limburg heeft geen NLC-team en wordt de term ‘netwerk leefstijlen & culturen’ niet gebruikt. Bij deze eenheid is een wijkagent actief die eenzelfde takenpakket heeft als het NLC-team van Oost-Brabant en die een overzicht openbaar heeft gemaakt van zijn werk op het ‘culturele’ vlak. De eenheid Limburg heeft echter weer een andere benadering waarbij specifieke trainingen en/of cursussen geen rol spelen. Ook deze eenheid heeft geen centrale leiding ten aanzien van diversiteit of bestrijding van discriminatoir optreden van de politie.

    Verschillende functionarissen bij de eenheid Limburg hebben informatie doorgegeven in antwoord op het WOB-verzoek. Een juridisch beleidsmedewerker schrijft in een email dat in 2010 300 medewerkers ‘een ‘Binnenste Buiten’-dag waarin MCV was geïntegreerd’ hebben bezocht. Wat dat inhoudt wordt niet duidelijk uit de stukken. In 2012 en 2013 bezochten 150 en 200 functionarissen een vrouwen-netwerkdag.

    Een wijkagent uit Venlo geeft een overzicht van zijn activiteiten die uiteenlopen van een ‘cursus cultuur in het Midden-Oosten’ tot een ‘Landelijke Bijeenkomst Expertgroepen MCV’. Maar ook een ‘cursus eer gerelateerd geweld’, een bezoek aan een Turkse moskee, deelname aan de Gay Pride, een Roemenië lezing, een bijeenkomst met als thema radicalisering en allerlei andere bijeenkomsten, presentaties en cursussen. Wat de werkzaamheden van deze wijkagent zeggen over de mate van discriminatoir optreden van het Limburgse korps, de eventuele onderkenning van het probleem en de aanpak staat niet in de documenten.

    Eenheid Midden-Nederland

    Het beeld van de multiculturele wijkagent die probeert de diversiteitsdimensie binnen eenheid Limburg te integreren, is misschien gechargeerd, maar wordt wel opgeroepen na inzage van de verkregen WOB-documenten. Een enkele politie-eenheid geeft de indruk dat zij het belang van trainingen onderschrijven en een poging doen beleid te ontwikkelen.

    Een jurist van de eenheid Midden-Nederland komt in de Wob aan het woord: ‘Zoals we gisteren telefonisch hebben afgesproken, tref je hierbij — een op een de bestanden aan die voornamelijk vergaard zijn door (naam weggelakt) die nog steeds voor MNL (Midden Nederland) druk is met MCV onder de aandacht van collega’s te houden. Ook zit hij in een landelijke werkgroep etnic profiling.’ De persoon die wordt beschreven is de portefeuillehouder diversiteit. Of zijn werkzaamheden ook betrekking hebben op discriminatoir optreden van de politie valt niet te herleiden uit de documenten. De functionaris neemt wel deel aan de landelijke werkgroep etnic profiling, maar van die werkgroep zijn geen stukken openbaar gemaakt.

    De reactie van Midden-Nederland op het WOB-verzoek is redelijk openhartig. Een beschikbaar gestelde email van 19 juni 2015 maakt duidelijk dat er allerlei stukken van Midden-Nederland aan de NP zijn gestuurd. Het betreft weliswaar afkortingen, maar ze geven een indruk van de verzameling: ‘Pol Utrecht VPdec12 Progr.pdf; Toelichting training Vakmanschap.pdf; Aanpak Politie Training mentale veiligheid, werkcultuur’ JK.pdf; RAPT sept 2011 – juli 2012 verslag voor JK.pdf; voorstel Vreemdelingen Politie Utrecht.pdf; Opdracht Miriam.pdf; Wob-verzoek (trainingen) multicultureel vakmanschap.xls; Matrix doelgroepen acties mei 14.xls.’

    In de mail zelf beschrijft de functionaris de bijlagen: ‘Verder tref je een exceloverzicht aan van voormalig korps FVL (Flevoland) aangaande gegeven trainingen, met daarbij de opmerking dat dit niet het complete beeld van begeleiding/training MCV is. Er was bijv. een collega die voor zowel FVL (Flevoland) als GNV (Gooi en Vechtstreek) gemotiveerd binnen deze korpsen dit onderwerp her en der in de districten onder de aandacht heeft gebracht. Zij is hiervoor speciaal ingezet (inhuur via gemeente Almere heb ik begrepen) met het doel de (executieve) politiemedewerkers bewustwording bij te brengen waar het gaat over ‘anders zijn’ en ‘leren over opvoeding — gebruiken en denkwijzen binnen andere culturen’, alsook omgaan met probleemgroepen etc. De bijgevoegde matrix geeft weer wat zij hierin gedaan heeft ofwel welke projecten daarbij zijn uitgevoerd.’

    De WOB-bijdrage van eenheid Midden-Nederland is een verademing in vergelijking met andere eenheden en vooral de NP. Het feit dat de NP vervolgens een groot deel van de stukken niet openbaar maakt, zegt iets over de mate van transparantie en openheid bij die dienst. De jurist van Midden-Nederland schrijft aan de Landelijke Eenheid: ‘Verder tref je het verslag aan van een onderzoek naar MCV binnen onze eenheid. Het onderzoek werd in opdracht van (naam zwart gemaakt) uitgevoerd (zie ook bijlage).’ Tussen de stukken bevindt zich enkel de opdracht, het verslag ontbreekt, want niet openbaar gemaakt door de NP.

    Trainingen

    Midden-Nederland lijkt daadwerkelijk werk te maken van MCV, maar of dit ook beleid inhoudt om discriminatoir optreden van de politie zelf aan te pakken staat niet in de stukken. Wel investeert de eenheid in allerlei trainingen en geeft duidelijk aan dat de leiding van Midden-Nederland het thema hoog op de agenda heeft staan: ‘Vanuit deze gedachte zetten we in op het meenemen van collega’s op de werkvloer en hun leidinggevenden in het ontwikkelen van MCV bij hun zelf. Het gaat om bewustwording en het leren reflecteren op je eigen handelen en houding.’

    Bij de trainingen zelf lijkt het in eerste instantie dat eenheid Midden-Nederland niet veel verschilt van de overige tien eenheden. Toch valt de mix van medewerkers op de werkvloer, leidinggevenden, medewerkers van personeelszaken en specifiek de vreemdelingenpolitie op. Een impressie van de trainingen in de regio: ‘Trainingen op het gebied MCV over de periode 2012-2014. Wijkagenten en Noodhulp district 1 dag 20 deelnemers. Trainingsdag (open aanbod zie factuur) 20 deelnemers. 12 en 13 maart 2013 twee trainingsdagen Vreemdelingenpolitie ca. 45 deelnemers. T.b.v. RAPT (Regionale Arrestantenzorg Parketpolitie en Transport) zijn er verschillende trajecten zowel voor de leidinggevenden als voor de medewerkers gegeven. Ook zijn er voor P&O — medewerkers en leidinggevenden — verschillende trajecten georganiseerd. Bij de Vreemdelingenpolitie heeft een traject gelopen voor leidinggevenden.’

    Hoewel de trainingen niet direct gericht zijn op discriminatoir optreden van de politie gaat de eenheid het onderwerp niet uit de weg gaat: ‘Deze voortdurende ontwikkelslag werd/wordt door collega’s onderkend en zij zijn zich ervan bewust dat deze kennis en vaardigheden hen gaat helpen bij het aanpakken van allerlei dilemma’s. Onder het thema MCV vallen ook de termen zoals meervoudig kijken, vooroordelen, etc.’

    Het antwoord van de eenheid Midden-Nederland concretiseert de opmerking uit de evaluatie van het LECD over de regio’s. Daarin wordt vermeld dat de resultaten van het LECD niet te meten zijn en dat dit mede komt doordat ‘vanuit de voormalige regiokorpsen zelf ontwikkelingen op dit vlak in gang zijn gezet.’ Of de regionale aanpak van eenheid Midden-Nederland wel effect sorteert, is niet duidelijk. De regio is echter veel serieuzer in haar benadering dan het LECD en de NP.

    Zelfs over de integratie van MCV-onderwijs in alle basisopleidingen is Midden-Nederland duidelijk. De Politieacademie is vaag wat die integratie nu inhoudt: ‘Het MCV onderwijs de afgelopen jaren is geïntegreerd in alle basisopleidingen aan de Politieacademie.’ Midden-Nederland: ‘Vanaf 2012 tot heden hebben alle instromende studenten van het initieel onderwijs, in de beginfase van hun studie op het moment dat ze in het korps zijn, een bewustwordingsdag waarin onder andere het thema etnic profiling aan de orde komt.’ Of dit integratie binnen de opleiding is en voldoende om discriminatoir optreden van agenten tegen te gaan, wordt in de verkregen stukken niet vermeld.

    Eenheid Den Haag

    Op het WOB-verzoek wordt door de eenheid Den Haag uitgebreid gereageerd, met maar liefst 57 pagina’s. De volgende documenten werden openbaar gemaakt: Het document Diversiteit politie Hollands Midden uit 2010, een ongedateerd manifest diversiteit politie Den Haag, een plan van aanpak multicultureel vakmanschap uit 2009, passages uit diverse jaarverslagen en een overzicht van de trainingen.

    Men zou veel visie en duidelijkheid over de aanpak verwachten, helemaal omdat Den Haag sinds 2013 nogal onder vuur is komen te liggen vanwege aanhoudende berichtgeving over discriminatoir optreden en buiten-proportioneel geweld van de Haagse politie. Dit blijkt echter niet het geval. Het document ‘Diversiteit Politie Holland Midden’ begint weliswaar met artikel 1 van de Nederlandse Grondwet (iedereen is gelijk) maar spreekt vervolgens met geen woord over discriminatoir handelen van agenten.

    In de overige documenten komt het onderwerp discriminatie ook niet aan bod. Discriminatoir optreden van de Haagse politie komt alleen ter sprake in het jaarverslag uit 2014. De korpsleiding: ‘mede naar aanleiding van de diverse demonstraties er beschuldigingen werden geuit richting de politie van discriminatie, geweldmisbruik en etnisch profileren.’

    De korpsleiding wijst er echter op dat onderzoekers de politie vrij pleiten: ‘Onderzoekers van de Universiteit Leiden concludeerden echter dat geen sprake is van structureel etnisch profileren door de politie in Den Haag. Ook bracht de Nationale Ombudsman in een rapport (Contrasterende Beelden) naar buiten dat er geen aanwijzingen zijn voor structurele misstanden bij de politie.’

    Toch zou de externe kritiek volgens het jaarverslag wel tot ‘een goede discussie [hebben] geleid over vooroordelen, stereotyperingen, multicultureel vakmanschap en verbinding.’ Welke discussie dit is geweest en wat dit voor gevolgen heeft gehad, wordt niet duidelijk uit het jaarverslag en de andere openbaar gemaakte stukken.

    Ook het grote scala aan cursussen en trainingen schept geen duidelijkheid aangaande het anti-discriminatie beleid van Den Haag. De eenheid heeft vooral geïnvesteerd in een tweedaagse LHBT-training voor vertrouwenspersonen, Roze in Blauw-leden en taakaccenthouders waaraan in totaal 80 medewerkers hebben deelgenomen, vooral mensen die al betrokken zijn bij het thema.

    Daarnaast is er voor 40 wijkagenten een cursus over Marokkaanse cultuur en religie georganiseerd. En een cursus ‘Teambalans’ voor twee districtsrechercheteams, een methode om ‘teams de mogelijkheid te bieden om op een aansprekende wijze met elkaar het gesprek te voeren over de kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling’. Het aantal deelnemers aan de cursus wordt niet vermeld.

    Tevens vond er een cursus bejegeningsprofielen voor de bureaus Gouda en Beresteinlaan plaats. De bijlagen betreffende de bejegeningsprofielen zijn niet openbaar gemaakt. Verder een cursus ‘hoe de straat de school binnendringt’ voor sectorhoofden en teamchefs van drie bureaus. En tot slot ‘generatiemanagement, opsporing met levensfasebewust werken’ voor alle medewerkers Bureau Forensische Opsporing. Wat generatiemanagement nog met discriminatie en/of multicultureel vakmanschap te maken heeft, blijkt niet uit de stukken.

    Interne diversiteitsvaagheid

    De documenten van de verschillende eenheden laten zien dat er geen landelijke aanpak ten aanzien van MCV is, dat de eenheden allemaal zo hun eigen aanpak hebben, dat het onduidelijk is of de activiteiten die eenheden onder de MCV noemer organiseren ook iets met politiediscriminatie te maken hebben en dat het aantal cursussen en trainingen zeker de laatste twee jaar zeer beperkt is geweest.

    Nu zeggen aantallen deelnemers en onduidelijke trainingen natuurlijk niet alles over een eventuele cultuuromslag en de mate waarin binnen de politieleiding aandacht wordt gegeven aan activiteiten om discriminatoir politieoptreden tegen te gaan. De vraag is echter of de constatering van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de meeste migrantenjongeren wantrouwig staan tegenover de politie dan helemaal op zichzelf staat? Is die ervaren discriminatie dan geen aanwijzing voor het bestaan van een politiecultuur waarin discriminatie al dan niet structureel plaatsvindt?

    Multicultureel vakmanschap werd in 2006 gepresenteerd als zijnde ‘professionaliteit van politiemedewerkers om om te gaan met de vele culturen en leefstijlen in de politieorganisatie en in de samenleving’. Oftewel, het functioneren van politiefunctionarissen dat niet is gebaseerd op vooroordelen, zowel binnen als buiten de politieorganisatie. Wanneer er geen duidelijk beleid is over het MCV-beleid ten aanzien van discriminatie van burgers door de politie, is het de vraag of dit dan ook geldt voor het MCV-beleid ten aanzien van discriminatie binnen de politieorganisatie.

    Het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen had betrekking op alle documenten met betrekking tot multicultureel vakmanschap, meervoudig kijken, het herkennen van en omgaan met vooroordelen, SDR (search, detect, react), ontwikkeling van de drie grondhoudingen bij functionarissen van politie Nederland. De meeste eenheden, waaronder de Landelijke Eenheid, verstrekten geen documenten waarin wordt ingegaan op interne discriminatie.

    Zoals uit de beschrijving van de documenten hierboven blijkt, komt interne discriminatie en diversiteit slechts een enkele keer aan bod. Het NLC-team van Oost-Brabant heeft diversiteit en interne discriminatie in zijn pakket, maar geeft niet aan op welke wijze zij met deze onderwerpen aan de slag is gegaan. Rotterdam schrijft in een intern discussie-document over discriminatie op grond van ras, religie en seksualiteit en vermeldt expliciet discriminatie van allochtone, islamitische en homoseksuele collega’s. Het document maakt echter niet duidelijk wat hier door de eenheid aan wordt gedaan.

    De eenheid Den Haag is de enige die een aantal documenten openbaar maakt waarin interne discriminatie aan bod komt. De documenten maken duidelijk dat interne discriminatie en diversiteit nauw met elkaar verweven zijn. Veel politiefunctionarissen van niet-Nederlandse afkomst verlaten de politie vroegtijdig, vooral vanwege interne discriminatie, terwijl zij wel gemotiveerd zijn en over voldoende capaciteiten beschikken om het politiewerk uit te kunnen voeren.

    Den Haag geeft aan dat er allerlei doelen zijn gesteld, zoals ‘meer vrouwen op hogere posities’, dat er gewerkt moet worden aan het ‘vergroten en het behouden van het aandeel allochtone politiemedewerkers’ en ‘het binnenhalen en begeleiden van andersvaliden’. (Diversiteit Politie Hollands Midden 2010). De eenheid verwijst in hetzelfde document naar project de Schakel, waarmee geprobeerd wordt agenten van niet Nederlandse afkomst voor de politie te behouden. Aanleiding voor het project was dat ‘er weliswaar allochtonen binnen komen, maar dat die aan de andere kant net zo snel weer uitstromen.’

    Een verklaring voor die uitstroom is te lezen in het hoofdstuk ‘interne diversiteit’ onder het kopje ‘multiculturele dilemma’s’ uit het document Diversiteit Politie Hollands Midden 2010: ‘Denk aan een vrouwelijke FTO rechercheur die bij een moskee komt voor sporenonderzoek en tegen een barrière oploopt. Of, er is binnen de teams sprake van onderlinge spanningen door verschillen van inzicht of dubbelzinnig getinte grappen.’

    In de paragraaf ‘veiligheidsthema’s vertaald naar diversiteit’ komt de uitstroom op een andere manier terug: ‘Hierbij ligt een link naar organisatiecultuur, stijl van leidinggeven, het managen van diversiteit en de aanpak van ongewenst gedrag. Diversiteitsbeleid legt ook de aandacht op: het wegnemen van blokkades voor collega’s met een beperking of handicap of belemmeringen die collega’s ervaren die willen doorstromen naar leidinggevende posities of specialistische functies. Ook signalen van pestgedrag jegens (hoogopgeleide) nieuwkomers, werkstudenten of collega’s vanwege hun seksuele voorkeur, vragen om directe acties van het management.’

    Project Schakel beoogde volgens het document Diversiteit Politie Hollands Midden 2010 om ’20 allochtonen binnen 2 jaar binnen te halen en wat nog veel belangrijker is, binnen te houden.’ Volgens het document is het project geslaagd. Een ander intern document, Korpsvisie Politie Den Haag 2008 – 2011 (plan van aanpak Multicultureel Vakmanschap 2008 – 2011), zet daar echter vraagtekens bij: ‘Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren de Nederlandse politieorganisatie er op dit moment nog niet aan toe om diversiteitsbeleid dat gericht is op de ‘bekende’ doelgroepen los te laten.’

    Volgens dit document zou dit betrekking hebben op de gehele politie, dus niet alleen Den Haag. Volgens het plan van aanpak zijn ‘er ook binnen regio Den Haag weliswaar een aantal belangrijke slagen gemaakt maar moet een aantal doelstellingen op dit vlak nog worden gerealiseerd.’ Om welke slagen en welke doelstellingen het hier gaat, wordt niet vermeld. Wel wordt duidelijk dat er onderzoek is gedaan naar het vertrek van goede functionarissen: ‘Onderzoek heeft uitgewezen dat dit niet aan hun capaciteiten of motivatie ligt […] Soms gaat het om discriminatie onder collega’s of niet geaccepteerd worden door ondergeschikten.’

    MCV heeft niet alleen betrekking op extern professioneel functioneren van agenten, maar ook binnen de politieorganisatie. De politie heeft in antwoord op het WOB-verzoek weinig documenten openbaar gemaakt die betrekking hebben op de professionaliteit binnen de eigen organisatie. Deze documenten suggereren dat het plaatsvinden van discriminatie binnen de eenheden wellicht soms wordt gesignaleerd, maar dat geen beleid wordt gemaakt om interne discriminatie tegen te gaan, en dat niet tot nauwelijks tegen interne discriminatie wordt opgetreden.

    Conclusie

    Het beleid ten aanzien van Multicultureel Vakmanschap (MCV) bij de politie heeft gefaald. Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) werd in 2001 opgericht en was van 2007 tot eind 2014 verantwoordelijk voor beleid en trainingen ten aanzien van MCV. De activiteiten van het LECD hebben weinig tot niets opgeleverd. De activiteiten van het LECD is niet geïmplementeerd binnen de NP. De politieagenten die werden bereikt door het LECD waren al geïnteresseerd in onderwerpen zoals discriminatie en diversiteit.

    Het effect van de activiteiten is onduidelijk omdat deze niet zijn gemeten en tevens omdat regionaal er al allerlei activiteiten in gang waren gezet. De verkregen WOB-stukken schetsen een beeld van eenheden die allerlei verschillende activiteiten uitvoeren, een ratjetoe. Verschillende eenheden lijken allemaal maar wat te doen. Iedere eenheid heeft zijn eigen insteek, sommige eenheden doen niets en anderen doen wel wat, een lijn valt er niet in te ontdekken.

    Landelijk is er geen beleid en na het opheffen van het LECD ook geen centrale sturing en ondersteuning van cursussen, trainingen en mensen die proberen diversiteit en discriminatoir optreden op de agenda te zetten. Door verschillen in aanpak van Friesland tot Zeeland en van Noord-Holland tot Limburg blijft de aanpak van de politie versnipperd.

    Het gebrek aan beleid ten aanzien van discriminatoir optreden van de politie en MCV laat echter zien dat een landelijke aanpak ontbreekt, maar dat er ook geen wil is om deze te formuleren. De eenheden lijken ieder hun eigen weg te gaan en zelf ook geen beleid te ontwikkelen. Dat levert een beeld van vrijblijvendheid en willekeur op. Het kan leiden tot initiatieven zoals bij de eenheid Rotterdam of Midden-Nederland, maar ook tot niets zoals bij de eenheid Noord-Holland het geval is, of onduidelijkheid over wat er nu gebeurt bij de eenheid Amsterdam.

    De inspectie Openbare Orde en Veiligheid (inspectie OOV) concludeerde al in 2009 dat het begrip MCV op veel manieren wordt uitgelegd, dat de implementatie van MCV binnen de politie niet gestructureerd wordt aangepakt, opleidingen zeer beperkt plaatsvinden en dat cursussen op zichzelf staan. Het merendeel van de door de Inspectie geïnterviewde politiefunctionarissen hadden geen cursus of opleiding over gedrag of omgangsvormen gevolgd. Volgens veel respondenten had MCV betrekking op de inzet van allochtone agenten in bepaalde wijken.

    Inspectie OOV stelde dat voor ontwikkeling van MCV een goede opleiding en training onontbeerlijk zijn en adviseerde vrijblijvend dat de afzonderlijke korpsen dit samen met het LECD en de Politieacademie zouden uitwerken. Het inspectierapport van 2009 werd afgerond op het moment dat de politie nog onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties viel.

    Het LECD kreeg in 2010, naast diversiteit, expliciet de verantwoordelijkheid voor het MCV-beleid en de bestrijding van politiediscriminatie. In 2012 werd de Nationale Politie opgericht. Regioplan Beleidsonderzoek stelt in de LECD-evaluatie van 2014 dat de LECD-activiteiten, dus ook het MCV-beleid en bestrijding van politiediscriminatie, zijn geborgd binnen de Nationale Politie. De minister van Veiligheid en Justitie onderschreef deze conclusie.

    Er is sinds het rapport van de Inspectie OOV 2009 niets veranderd. Van borging van LECD-activiteiten, waaronder MCV en het tegengaan van politiediscriminatie, is niets terecht gekomen. Er is geen landelijk beleid en sturing ten aanzien van MCV, bestrijding van discriminatoir politieoptreden. De afzonderlijke regio’s doen verschillende dingen. Trainingen en cursussen gaan niet alleen over MCV maar waaieren uit over allerlei andere thema’s, zoals eer gerelateerd geweld (EGG), Netwerken, leefstijlen & cultuur (NLC) of het zogenoemde spotten of SDR (search, detect, react).

    Er is geen inzicht in het aantal trainingen en aantal deelnemers. Verschillende bedrijven worden ingehuurd en er ontbreekt overzicht en inhoud van de aangeboden cursussen. Tevens worden de effecten van die trainingen niet gemeten. Er is geen gezamenlijk beeld van wat MCV is, hetgeen de Inspectie OOV in 2009 reeds constateerde. Conclusie: er is geen landelijk beleid. MCV en het tegengaan van politiediscriminatie hebben kennelijk geen prioriteit bij de politietop.

    Barbaars

    Het mislukken van het beleid van het tegengaan van discriminatoir optreden van de politie kan worden begrepen door te kijken naar de interne discriminatie en daaraan gekoppelde diversiteit binnen de politiediensten. Interne discriminatie bij de politie was en is een probleem. Het voortduren van interne discriminatie is illustratief voor het failliet van het MCV-beleid, want dat gaat niet alleen over professioneel functioneren van politieagenten binnen de samenleving, maar ook over professionaliteit binnen de politieorganisatie.

    Het gebrek aan leiding en prioriteit bij zowel de politietop als op het ministerie van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de thema’s wordt duidelijk uit de interne beleidsreactie van het ministerie van Veiligheid en Justitie over het einde van het LECD. Ambtenaren stellen in deze notitie dat ‘De Kamer en media groot belang hechten aan diversiteit van het politiepersoneel en aan de aanpak van discriminatie.’ De voormalige minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten, zou nog even opmerken dat hij ‘als korpschef de aandacht heeft voor de thema’s diversiteit en discriminatie’. Vraag is of de minister echt aandacht heeft gehad voor deze thema’s en daarmee MCV, of dat de opmerking enkel voor de bühne was. Je zou dit laatste wel verwachten, want met de invoering van de NP is de minister de korpsbeheerder.

    Dat de voormalige minister weinig feeling met de thema’s heeft, blijkt uit de benoeming van de portefeuillehouder Gelijkwaardigheid & MCV van de NP, Paul van Musscher, tevens politiechef van de eenheid Den Haag. Van Musscher kwam in de zomer van 2014 in het nieuws door nogal controversiële uitspraken. Op de lokale tv-zender Omroep West zegt Van Musscher in een eerder in 2010 opgenomen interview dat hij van een ‘deskundige’ heeft vernomen ,,dat de inwoners uit Gouda uit het Rif gebergte komen. Dat zijn Berbers. Berber komt van het woord Barbaar. En dat is inderdaad cultureel ingebakken dat ze wat wilder zijn. Wat makkelijker op straat leven. Wat ruiger. Je zou kunnen zeggen dat het genetisch meegekomen is.”

    Voor iemand die vier jaar later tot portefeuillehouder Gelijkwaardigheid & MCV van de NP werd benoemd, zijn dit op zijn minst twijfelachtige opmerkingen die discriminatie binnen de politie zeker niet tegengaan en discriminatoir optreden binnen en buiten de politie voor sommigen mogelijkerwijs legitimeren.

    Natuurlijk kan Van Musscher zich verschuilen achter de niet nader genoemde ‘deskundige’ (Van Musscher heeft die nooit vrijgegeven), maar het feit dat een leidinggevende van de politie Marokkaanse Nederlanders wegzet als cultureel anders, zelfs barbaars, en ook nog eens genetisch afwijkend, waardoor er bijna een legitimatie is voor het profileren van Marokkaanse Nederlanders, roept de vraag op of de politietop geschikt is om discriminatoir optreden van haar personeel zelf aan te pakken. De vraag is dan ook of het ooit nog wat gaat worden met het beleid van het tegengaan van discriminatoir optreden van de politie.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    Meervoudig wegkijken, Multicultureel vakmanschap bij de politie mislukt (samenvatting)

    Het beleid ten aanzien van Multicultureel Vakmanschap bij de politie heeft gefaald. Dit blijkt uit openbaar gemaakte documenten. Daarnaast stelde het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, van 2007 tot eind 2014 verantwoordelijk voor beleid en trainingen om interne en externe discriminatie tegen te gaan, weinig tot niets voor.

    Het beleid ten aanzien van Multicultureel Vakmanschap (MCV) bij de politie heeft gefaald. Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) werd in 2001 opgericht en was van 2007 tot eind 2014 verantwoordelijk voor beleid en trainingen ten aanzien van MCV. De activiteiten van het LECD hebben weinig tot niets opgeleverd. De activiteiten van het LECD is niet geïmplementeerd binnen de NP. De politieagenten die werden bereikt door het LECD waren al geïnteresseerd in onderwerpen zoals discriminatie en diversiteit.

    Het effect van de activiteiten is onduidelijk omdat deze niet zijn gemeten en tevens omdat regionaal er al allerlei activiteiten in gang waren gezet. De door Buro Jansen & Janssen verkregen WOB-stukken schetsen een beeld van eenheden die allerlei verschillende activiteiten uitvoeren, een ratjetoe. Verschillende eenheden lijken allemaal maar wat te doen. Iedere eenheid heeft zijn eigen insteek, sommige eenheden doen niets en anderen doen wel wat, een lijn valt er niet in te ontdekken.

    Landelijk is er geen beleid en na het opheffen van het LECD ook geen centrale sturing en ondersteuning van cursussen, trainingen en mensen die proberen diversiteit en discriminatoir optreden op de agenda te zetten. Door verschillen in aanpak van Friesland tot Zeeland en van Noord-Holland tot Limburg blijft de aanpak van de politie versnipperd.

    Het gebrek aan beleid ten aanzien van discriminatoir optreden van de politie en MCV laat echter zien dat een landelijke aanpak ontbreekt, maar dat er ook geen wil is om deze te formuleren. De eenheden lijken ieder hun eigen weg te gaan en zelf ook geen beleid te ontwikkelen. Dat levert een beeld van vrijblijvendheid en willekeur op. Het kan leiden tot initiatieven zoals bij de eenheid Rotterdam of Midden-Nederland, maar ook tot niets zoals bij de eenheid Noord-Holland het geval is, of onduidelijkheid over wat er nu gebeurt bij de eenheid Amsterdam.

    De inspectie Openbare Orde en Veiligheid (inspectie OOV) concludeerde al in 2009 dat het begrip MCV op veel manieren wordt uitgelegd, dat de implementatie van MCV binnen de politie niet gestructureerd wordt aangepakt, opleidingen zeer beperkt plaatsvinden en dat cursussen op zichzelf staan. Het merendeel van de door de Inspectie geïnterviewde politiefunctionarissen hadden geen cursus of opleiding over gedrag of omgangsvormen gevolgd. Volgens veel respondenten had MCV betrekking op de inzet van allochtone agenten in bepaalde wijken.

    Inspectie OOV stelde dat voor ontwikkeling van MCV een goede opleiding en training onontbeerlijk zijn en adviseerde vrijblijvend dat de afzonderlijke korpsen dit samen met het LECD en de Politieacademie zouden uitwerken. Het inspectierapport van 2009 werd afgerond op het moment dat de politie nog onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties viel.

    Het LECD kreeg in 2010, naast diversiteit, expliciet de verantwoordelijkheid voor het MCV-beleid en de bestrijding van politiediscriminatie. In 2012 werd de Nationale Politie opgericht. Regioplan Beleidsonderzoek stelt in de LECD-evaluatie van 2014 dat de LECD-activiteiten, dus ook het MCV-beleid en bestrijding van politiediscriminatie, zijn geborgd binnen de Nationale Politie. De minister van Veiligheid en Justitie onderschreef deze conclusie.

    Er is sinds het rapport van de Inspectie OOV 2009 niets veranderd. Van borging van LECD-activiteiten, waaronder MCV en het tegengaan van politiediscriminatie, is niets terecht gekomen. Er is geen landelijk beleid en sturing ten aanzien van MCV, bestrijding van discriminatoir politieoptreden. De afzonderlijke regio’s doen verschillende dingen. Trainingen en cursussen gaan niet alleen over MCV maar waaieren uit over allerlei andere thema’s, zoals eer gerelateerd geweld (EGG), Netwerken, leefstijlen & cultuur (NLC) of het zogenoemde spotten of SDR (search, detect, react).

    Er is geen inzicht in het aantal trainingen en aantal deelnemers. Verschillende bedrijven worden ingehuurd en er ontbreekt overzicht en inhoud van de aangeboden cursussen. Tevens worden de effecten van die trainingen niet gemeten. Er is geen gezamenlijk beeld van wat MCV is, hetgeen de Inspectie OOV in 2009 reeds constateerde. Conclusie: er is geen landelijk beleid. MCV en het tegengaan van politiediscriminatie hebben kennelijk geen prioriteit bij de politietop.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    Georgiër gepakt met verdacht scheermes

    Minder landen in actie tegen mobiel banditisme.

    U heeft het misschien niet gemerkt, maar tussen 16 en 20 mei 2016 is er weer een Operatie Trivium uitgevoerd. Nederland deed mee van 17 tot en met 20 mei. Het idee is: Buitenlandse misdadigers worden aangepakt door middel van het van de weg halen van voertuigen met een buitenlandse nummerplaat. Dan volgt controle op alles wat misschien niet mag. Gegevens worden via het Trivium hoofdkwartier in Birmingham opgevraagd bij Europol en uitgewisseld. Bij 1 op de 10 is er wel iets mis, dus de actie is altijd succesvol. Wat de wettelijke basis is voor het rondsturen van de politie-informatie is niet geheel duidelijk.

    Trivium 6 werd gehouden in het Verenigd Koninkrijk, Litouwen, Roemenië en Nederland. Dat is heel wat minder dan Trivium 5 van december 2015, toen werd gezegd dat 12 landen meededen en we op een kaartje konden zien dat Schotland, Ierland, Engeland, Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Italië, Roemenië en Bulgarije zouden hebben meegedaan. Naar de overige landen kunnen we alleen raden want erg scheutig met feiten waren de organiserende West Midlands Police en verkeerspolitievereniging Tispol niet.
    Sommige dingen zijn hetzelfde gebleven. Zo is Operatie Trivium nog steeds niet te vinden op de site van Europol, die de spil in de informatieuitwisseling zou zijn. Andere dingen zijn nieuw. Zo zou Trivium 6 dit keer in het hele Verenigd Koninkrijk zijn gehouden. Ook wordt Operatie Trivium voor het eerst genoemd op politie.nl, maar alleen voor wat betreft Noord-Nederland. In Nederland is de reikwijdte van de operatie uitgebreid. ‘Op snelwegen, parkeerplaatsen, het onderliggende wegennet, in internationale bussen maar ook op het water en in treinen voerde de politie controles uit.’ Dat is apart, want je verwacht geen verkeerspolitie in een trein of op het water.

    Er is kennelijk iets veranderd sinds december 2015 en al improviserend werd met de KMAR en de belastingdienst een gezellige totale controle gehouden, waarbij ‘specialisten’ met speciale apps identiteitspapieren controleerden want mobiel banditisme ‘heeft de hoogste prioriteit bij de politie’. Maar niet echt. De Veiligheidsagenda 2015-2018 noemt als prioriteiten: ondermijnende criminaliteit, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno en High Impact Crimes, waarbij mobiel banditisme een beetje aan dat laatste begrip bungelt. Of is bezit van een mogelijk gestolen scheermes een High Impact Crime?

    Ook nieuw is dat mobiel banditisme volgens de politie niet alleen wordt uitgeoefend door Oost-Europeanen, maar dat ook inbrekergroepen die vanuit Nederland opereren betrokken zijn. Om onbekende redenen is er extra weinig audiovisuele productie rond Trivium 6.

    (bron: VikingFMnews)

    Wat is er aan de hand? Is het budget op? Waarom doen al die andere landen niet meer mee? Waarom noemt Driebergen Trivium nooit, en Noord-Nederland wel? Waarom hebben die aparte persberichten? Als iemand mogelijk een niet-betaald scheermes bij zich heeft, moeten ‘specialisten’ dan de Europol database doorzoeken? Heeft de politie niets beters te doen? Aangiften opnemen misschien? Opsporen van strafbare feiten die zich al hebben voorgedaan en ter kennis van de politie zijn gekomen in plaats van op zoek gaan naar nieuwe strafbare feiten waarbij de vermoedelijke dader al aanwezig is? Wat heeft er meer impact op de slachtoffers? Wie bepaalt wat de prioriteiten van de politie zijn?

    Als bonus nog wat actiebeelden van Trivium 6:

    (bron: VikingFMnews)

     

    De jaloezie van de inefficiënte politie

    De staatsomroep NOS berichtte gisteren onder de alarmerende kop ‘Rapport kraakt functioneren recherche’, hoe de minister van Veiligheid en Justitie een zeer kritisch rapport over het functioneren van de recherche naar de Tweede Kamer stuurde. Enkele van de bevindingen waren ‘Stroperige overlegstructuren, gebrek aan bijscholing, oncollegiaal en onprofessioneel gedrag en het vaak ontbreken van elementaire recherchevaardigheden.’ Dit beschamende rapport komt kort na berichten over honderden miljoenen extra die moeten worden gespendeerd aan de nieuwe Nationale Politie, een reorganisatie die zeer omstreden is.

    Vandaag berichtte Welingelichte Kringen nog meer fraais. ‘Justitie hield het Teevenbonnetje opzettelijk geheim.’ Het artikel gaat verder met ‘Pieter Cloo, de allerhoogste ambtenaar van het departement en een vertrouweling van Opstelten en Teeven, werd bij herhaling op de vindplaats gewezen. De voormalig secretaris-generaal liet zijn departement echter communiceren dat het bonnetje onvindbaar was. Het ligt voor de hand dat Cloo, als vriend van Opstelten, handelde in opdracht of met medeweten van de minister. Maar dat staat niet vast.’

    De beide artikelen samenvattend is er dus nogal veel mis bij de politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het ruikt er minder fris. ‘Cloo Geruch’ zou men zeggen in Duitsland.

    Bij het Ministerie van Defensie schijnt het er toch geheel anders aan toe te gaan. De mannen en vrouwen van dit ministerie voeren overal ter wereld gevaarlijke opdrachten uit en met succes. Anti-piraterijmissies door de Marine en het Korps Mariniers, inzet in Afghanistan, enkele jaren terug in Irak, inzet van Special Forces in Mali, inzet van de Luchtmacht tegen IS met goed gevolg. De resultaten zijn er naar binnen de krijgsmacht: talloze militairen komen terug van missies met hoge onderscheidingen.

    Ook de Marechaussee, als militaire politie, werkt hard. Twee jaar geleden nog stelden zij een groot onderzoek in naar motorclub Veterans MC. Uit dit onderzoek bleek dat de leden van Veterans MC zich niet schuldig maakten aan het plegen van strafbare feiten.

    Vandaag echter bericht De Telegraaf in het artikel ‘Aanval op motorclubs’ dat ondanks het feit dat zowel Justitie als Defensie op de hoogte zijn van het Marechaussee-rapport er toch enorme druk wordt uitgeoefend op militairen die lid zijn van Veterans MC om afstand te nemen van hun club. Óf ontslag te nemen als militair.

    ‘Defensie beschouwt de club als outlaw mc. Dit doet het departement op aangeven van het ministerie van Veiligheid en Justitie, dat een lijst met zulke organisaties bijhoudt.’, zegt De Telegraaf. Defensie heeft dus zelf onderzoek laten doen door een efficiënte organisatie, de Koninklijke Marechaussee, en daaruit blijkt niets nadeligs. Vervolgens komt een ministerie dat liegt en bedriegt met rapportages van een organisatie die helemaal niet efficiënt is, de politie, en nu moet Defensie onderscheiden, dappere militairen waarop niets aan te merken is ontslaan.

    Dat is lekker thuiskomen na je risicovolle uitzending. Gelukkig bericht De Telegraaf ook dat er volop militaire commandanten zijn die het lidmaatschap van de Veterans MC door de vingers zien. Dat is kameraadschap. Kameraadschap gesmeed onder vuur en niet in een achterkamertje. Nu de Koninklijke Marechaussee geen smetten kon vinden op het vest van Veterans MC, zou het de burgemeester van Den Haag sieren wanneer hij dit jaar op Nationale Veteranendag de Veterans MC uitnodigde om mee te rijden met het veteranendéfilé.

     

    Beeldvorming boven transparantie

    De politie vindt beeldvorming in de media heel belangrijk. De burgers moeten het gevoel krijgen dat de politie iets doet waar de samenleving wat aan heeft. En burgers kunnen helpen bij de opsporing van strafbare feiten. Daarvoor is het programma Opsporing Verzocht en zijn er regionale televisieprogramma’s waarvan de inhoud volledig wordt bepaald door de politie. Volgens de Ikea-methode worden wat beelden getoond van zaken die de politie belangrijk vindt, en de burger moet helpen. Soms gaat er iets mis en worden onschuldige mensen getoond terwijl wordt gezegd dat ze iets vreselijks hebben gedaan, soms komen er weinig tips en wordt de kijker vermanend toegesproken dat het onderzoek zo natuurlijk niet opschiet.

    Bij de nieuwsmedia is er altijd interesse voor misdaadnieuws. De politie speelt hier op in en nodigt journalisten uit om mee te gaan wanneer er een actie staat te gebeuren. Aan de andere kant moeten die journalisten precies melden wat de politie wil, anders volgt uitsluiting. Deze combinatie maakt het voor de lezer/kijker niet makkelijker er achter te komen wat er nou aan de hand is.

    Bijvoorbeeld operatie Trefpunt 4 april 2016. De grootste actie ooit tegen ondermijnende synthetische drugs en hennepteelt (waarbij de suggestie van een verband tussen hennepteelt en synthetische drugs mooi is meegenomen). 20.000 gesprekken van meer dan 700 ‘criminelen’ gefilmd, 124 invallen gedaan en 56 mensen aangehouden. Dat was wat. Maar de journalisten die mee mochten hoor ik nu (of toen) niet vragen: Wat gebeurt er met die andere 650 ‘criminelen’? Wat was de samenhang tussen de 124 locaties? Wat is daar gevonden? Waarom mocht de pers alleen mee naar 6 of 7 van die locaties? Hoeveel van de in beslag genomen spullen zijn weer teruggegeven? Hoeveel heeft het tweeënhalf jaar durende onderzoek en het vrijmaken van 1500 man politie voor een dag eigenlijk gekost?

    Drie dagen later wordt er gevochten in het Van der Valkhotel in Rotterdam. Alle media vinden dit interessant en willen er iets mee doen. De politie heeft een verhaal klaar over rivaliserende OMG’s die wilden overleggen, wat uit de hand liep. Beelden ontbreken. Geen motoren, geen jasjes, geen vechtpartij, alleen heel veel politie. En hoe laat gebeurde het eigenlijk?

    ‘Volgens bronnen ging het om leden van de Hells Angels en de Mongols. De bendes hadden volgens de politie vanavond met elkaar afgesproken in het hotel. Op het moment dat ze elkaar zagen bij de bar, ontstond een vechtpartij, die zich later buiten voortzette.’

    Aldus Robert Bas van de NOS op 7 april om 20:58. Hij schrijft ook dat het hotel is uitgekamd en dat mensen die zich hadden verstopt zijn gearresteerd. Het lijkt of de ‘bronnen’ in zijn verhaal niet de politie zijn. Misschien is hij zelf de bron, ‘hij houdt de clubs al een tijdje in de gaten‘.

    Volgens RTV Rijnmond heeft een getuige gezien dat 1 persoon heeft geschoten, en dat deze man in een auto is gestapt en weggereden toen de politie er al was.

    Op de beelden van de politie-inzet en de geboeide arrestanten, gemaakt door een calamiteiten-cameraman, schemert het. De zon ging op 7 april onder om 20:26.

    De politie meldt de volgende ochtend dat rond 23:30 zekerheid was dat zich in of rond het hotel geen motorclubleden meer bevonden, en dat de hotelgasten terug naar hun kamers konden.

    De volgende ochtend staan cameraploegen voor de deur om hotelgasten te vragen naar hun ervaringen.

    (bron: RTV Rijnmond)

    op 0:50 Frans Bonten van voetbalclub RVV Blijdorp en anderen hebben gezien dat de politie gericht op een verdachte heeft geschoten. Dit wordt verder nergens vermeld, de site nieuwsopbeeld.nl noemt het een waarschuwingsschot, (maar die hebben veel contact met de politie).

    Op 0:59 Daniel Audrie fotografeerde alles, helaas krijgen we maar 1 foto te zien. Hij denkt dat de politie precies wist wat er moest gebeuren.

    Op 1:25 Anderhalf uur (of 4 uur als je Robert Bas gelooft) nadat er zeker geen motorclubleden meer in of rond het hotel zijn, trapt de politie nog een hotelkamerdeur in. Waarom? Was dit de Dienst Speciale Interventies (DSI) bezig met sporenonderzoek? Of waren ze als een dolle het hele hotel aan het slopen? Wat is er precies allemaal kapotgegaan in het Van der Valkhotel die avond?

    Hart van Nederland spreekt dezelfde mensen.

    “Sanne is op het moment van de vechtpartij niet in de eetzaal. Vanwege de herrie neemt ze poolshoogte. Omdat de deur van haar kamer achter haar rug dichtvalt, haalt ze een nieuwe sleutel bij de receptie. Onderweg ziet ze de politie enkele verdachten aanhouden. Ze filmt het. Ook ziet ze hoe iemand iets weggooit in de struiken. Dat blijkt later te gaan om een hamer.”

    (bron: Hart van Nederland)

    Hart van Nederland suggereert dat Sanne de vrouw van het gezin is. Dus na het schieten en voordat de man gaat kijken, gaat ze naar beneden en filmt arrestaties. Daar krijgen we niets van te zien.

    Op 0:39 Politie heeft om 1:00 uur eerst nog wel keihard op de deur gebonsd, voordat die werd ingetrapt.

    Op 1:18 Hoewel het item eigenlijk moest gaan over een schokkende vechtpartij, gaat het over een doldriest arrestatieteam dat bijna hun kind iets aandoet. (Sanne zou in de vroege editie van HvN van 8 april nog hebben gezegd dat ze een pistool tegen het hoofd gedrukt kreeg, maar die quote is niet meer te vinden.)

    (bron en compleet: youtube)

    Pauw heeft Mick van Wely kunnen krijgen. Misdaadverslaggever van de Telegraaf, afkomstig uit Groningen. Hoewel hij er zelf niet bij was weet hij allerlei details. Eerst wat NOS materiaal:

    Op 0:16 een anti-terreureenheid was toevallig in de buurt. Echt? We kunnen het niet checken.

    Op 0:24 Acht motorclubleden hebben een afspraak. Hoezo acht? Hoe weet Theo Verbruggen dat? Wie zegt dat? De bar ziet er trouwens ongehavend uit, in ieder geval niet met hamers kort en klein geslagen of ontsierd door kogelgaten.

    Over aantallen gesproken, er zouden ongeveer 30 mensen hebben gevochten, waarvan er 23 zijn gearresteerd en 7 dus ontkomen. Zijn de acht van Verbruggen aangevallen door 22 van de andere club? Of hadden beide groepen buiten nog een paar mensen? Vreemd is dat politiechef Frank Paauw in het persbericht het heeft over 20 verdachten, terwijl er boven staat ’23 arrestaties’. Wie zijn die drie mannen die zijn gearresteerd maar niet verdacht?

    Op 0:27 Eindelijk de clublogo’s in beeld. Die waren weliswaar daar niet te zien, maar anders snappen mensen het misschien niet.

    Op 0:34 Deze mensen zaten niet beneden te eten, weten we.

    Op 1:10 Van Wely zegt dat moet blijken of het opzet was. Dat er werkelijk geweld is toegepast. Waaruit zou dat kunnen blijken? Opzet verwacht je van een partij die er op uit is de zaak uit de hand te laten lopen. Waarom legt Van Wely dat niet uit? Volgens Robert Bas begon het gevecht zodra de twee groepen elkaar zagen bij de bar.

    Op 1:16 ‘Feit is dat ze allemaal bewapend waren’. Hoe weet Van Wely dat? Uitendelijk is er 1 vuurwapen en 1 steekwapen gevonden en een groot aantal kogelhulzen (politie) of 7 kogelhulzen buiten (elders). En nog die hamer die Sanne had zien weggooien dus.

    Op 1:44 Van Wely sprak iemand van de politie die ontzettend veel beeldmateriaal zegt te hebben waarop je alles kan zien. Een schat aan informatie. Alleen lijken deze beelden diep geheim te zijn. Opsporing Verzocht had ze niet. Via Algemeen Dagblad, dreigde de politie de beelden vrij te geven als de gevluchte vechtersbazen zich niet zelf zouden melden. Daar is niets meer van vernomen. Wel gaf de krant nog een politiek signaal van de politie door.

    Waarom krijgen we de beelden niet te zien? Wat denkt de politie te bereiken met het achterhouden of juist lekken van informatie? Wat kost deze media-manipulatie? Hoe verhoudt dat zich tot de politietaak? Zou de politie niet eens aandacht kunnen geven aan de zaken waar ze niet trots op zijn, zoals het (lage) percentage van de geregistreerde criminaliteit dat leidt tot strafoplegging door de rechter? Of het systeem van ‘prioritering’ waardoor de politie kan blijven doorgaan met ‘leuke dingen’ zoals motorclubs en hennepteelt?

    Een nieuw publiek is al gevonden:

    (bron: youtube)

    Bekende vloggers maken voor geld (hoeveel?) vlogs over sexy jongerenonderwerpen, met de bekende opengesperde ogen. Aan meisjes  zitten ‘na Keulen’, je naaktfoto via internet verspreiden, dat soort dingen. Als je daar vragen over hebt, kan je chatten. En vragen stellen. Bijvoorbeeld: Wat is multicultureel vakmanschap? Doet de politie aan ethnic profiling? Infiltreert de politie in motorclubs?

     

     

    Dupont is bijna jarig

    Het was in de vroege namiddag toen Dupont zijn voordeur achter zich dichtdrukte en in de regen ging hardlopen. Hij had zojuist een telefoongesprek gevoerd en zou voortaan als blogger met de naam ‘Dupont’ bijdragen gaan leveren op de nieuwe website ‘justitieenveiligheid.nl’. Zijn specialisatie: motorclubs. Het was net mei 2015 en het zou nog een kleine maand duren voordat Dupont zijn eerste bijdrage op de site zette. ‘De brave burgervader en de motorbendes’ heette het artikel.

    We zijn nu een jaar verder en Dupont leverde inmiddels meer dan 70 bijdragen. Soms humoristisch, soms kort door de bocht, altijd verontwaardigd en strijdbaar. Dupont gelooft in wat hij doet. Alleen tegen de overheid, alleen tegen wat hij ziet als onrecht, maar niet alleen tegen de wereld. Want de wereld, dat zijn jullie!

    Na een jaar Dupont een tussenbalans. Wat hebben we geleerd van 70 blogartikelen van één van de kwaadste mensen van Nederland? Wat zijn de lijnen die zichtbaar werden? Is er een patroon? Kunnen we conclusies trekken?

    1. Uit een aantal artikelen van Dupont wordt duidelijk dat incidenten met motorclubs veelal verzonnen zijn. Uit ‘Burgemeester Jos Som in het nauw!’ van 9 juli blijkt dat de bedreigingen die zogenaamd zouden zijn gedaan door de lokale Hells Angels niet op waarheid berusten. Er is wel veel publiciteit over geweest. In het artikel ‘Liegt de politie?’ wordt duidelijk gemaakt hoe de politie in zijn officiële rapportages over motorclubs aantoonbaar liegt en subjectieve kwalificaties gebruikt die niet worden gestaaft door rechterlijke uitspraken. In ‘Herhaal de leugen totdat de mensen denken dat het de waarheid is’ zet Dupont uiteen hoe politie, media en burgemeesters liegen over motorclubs. Ook uit ‘Leugens maken de weg vrij voor een politiestaat’ wordt duidelijk hoe in politierapportages wordt gelogen en de waarheid wordt verdraaid. De lezer van ‘De creatieve officier van justitie’ op 22 februari leert hoe een officier van justitie die is belast met de bestrijding van de zware misdaad valse telefonische meldingen doet via Meld Misdaad Anoniem en daarmee motorclub Satudarah in diskrediet brengt. Tevens blijkt op 9 maart uit ‘Meld Misdaad niet Anoniem’dat er ook wordt gelogen over de anonimiteit van het meldnummer: Meld Misdaad Anoniem is niet anoniem.
    2. Dupont toont aan dat een aantal bestrijders van motorclubs een belang hebben bij die bestrijding. Zo blijkt op 11 juni dat burgemeester Jos Som via zijn dochter een belang heeft bij het sluiten van het clubhuis van de Hells Angels. Dit clubhuis zit naast de zaak van zijn eigen dochter en bovendien zit de motorclub pontificaal in het zojuist opgeleverde nieuwe stadscentrum dat is gebouwd door mensen die ook worden genoemd in verband met omkoping. Dupont vraagt zich bovendien af of Jos Som ook financieel beter is geworden van dit prestigeproject (artikel van 15 juli ‘Het gevecht in de OK corral van een klein Limburgs dorp). Op 27 april 2016 (‘Ondermijning als goudmijn’)blijkt dat er veel geld wordt verdiend met de bestrijding van onder anderen motorclubs. Particuliere organisaties zetten de trend en geven cursussen van ambtenaren door ambtenaren. Bovendien blijkt dat politiefunctionarissen bijbanen hebben die een financieel belang hebben bij het opzetten van die nieuwe trends.
    3. Uit tal van artikelen blijkt dat de politie gebruik maakt van twijfelachtige opsporingsmethoden. Op 16 (‘Opvallend rijgedrag’)en 27 maart 2016 (Een rechtstreekse aanval op onze vrijheid’) blijkt dat de politie verkeerswetgeving lijkt te misbruiken om op te sporen. Bovendien heeft de politie een niet-aangemelde databank waarin leden van motorclubs zijn opgenomen.Die databank blijkt ook uit het artikel van 24 juni 2015 (‘Rekenen voor dummies’). Op 3 (‘Particuliere samenwerking tussen Nederlandse politie en mensenrechtenschendende landen om motorclubs te bestrijden’) en 4 april (‘Politiemotorbendes, provocaties en ongeoorloofde opsporingsmethoden’) wordt duidelijk dat de Nederlandse politie samenwerkt met korpsen uit landen waar mensenrechten worden geschonden of waar wordt gewerkt met ook daar ongeoorloofde opsporingsmethoden. Informatie uit juist die landen wordt vervolgens door de Nederlandse politie tegen eigen onderdanen ingezet. Verder heeft de politie het ‘name&shame’ geïntroduceerd, waarbij mensen die worden verdacht, maar nog zeker niet zijn veroordeeld, al worden genoemd als leden van motorclubs. Dit stelt motorclubs en leden daarvan in een slecht daglicht, terwijl die mensen niet schuldig zijn bevonden.
    4. De artikelen van 18 en 28 april laten zien dat er afspraken zijn gemaakt tussen media, politie en justitie en belangenorganisaties over berichtgeving over motorclubs. (‘Branche-organisaties’ en ‘Je suis Charlie’).Dit heeft blijkbaar een commercieel doel. Uit het artikel op 14 juni 2015 (‘Bandidos MC of bandieten B&W?’) blijkt dat de media een deal hebben met de politie toen er een inval kwam door een arrestatieteam bij een aantal leden van de Bandidos MC. Uit ‘Je suis Charlie’ van 28 april 2016 blijkt bovendien hoe journalisten uit de ruif van politie en politiek eten.
    5. Er is sprake van een zeer eenzijdig beleid waar het de bestrijding van motorclubs betreft. Uit artikelen op 10 (‘Voetbalsupporters en motorclubs’), 25 (‘Motorclubhuizen en drankketen’) en 27 april 2016 (‘Ondermijning als goudmijn’)blijkt dat vele malen meer last en schade wordt ondervonden door bijvoorbeeld hooligans of drankketen. Maar daar wordt gestuit op onwil van plaatselijke besturen of de onmogelijkheid het probleem adequaat op te lossen. Op 20 maart 2016 (‘De politiedatabank van Outlaw VVD’ers’)bleek dat de VVD een fors aantal wetsovertreders en integriteitsschandalen kent. Toch komen veel van de grootste ‘diehards’ en ‘crimefighters’ uit deze partij.
    6. Er worden door de politie ernstige fouten gemaakt, zoals te lezen in ‘Foutje….bedankt!’ van 21 april. Een lid van de Bandidos MC wordt verwisseld met een andere persoon en vervolgens wordt het lid van de Bandidos onterecht opgepakt. Een politiewoordvoerdster is vervolgens uiterst lakoniek over die vergissing. Volgens haar kan dat wel vaker voorkomen. Ondertussen is er wel weer een lid van een motorclub het slachtoffer geworden van dat foutje.
    7. De politie doet alsof zij de macht willen grijpen. De wet moet verandert worden en er moeten meer bevoegdheden komen. Dit blijkt uit de artikelen van 22 juli 2015 (‘Boeman Bouman en zijn patriotten van de politiestaat’) en 23 januari (‘Is er niets illegaals? Dan passen wij de wet wel even aan en kunnen wij toch optreden!’). Hoge politiechefs doen telkens uitspraken over wetsveranderingen die niet aan hen zijn, maar aan het parlement. Zij willen bovendien iets strafbaars maken dat het op dit moment helemaal niet is.
    8. Gemeenten die optreden tegen motorclubs hebben in een aantal gevallen onverklaarbare, maar wel aantoonbare, tekorten in hun gemeentekas. Zij weigeren hierover opheldering te geven. Dit blijkt uit de artikelen van 13 (‘Wikijansia: Barneveld’)en 27 augustus (‘Belastinggeld Langedijk ‘expendable’ ‘), 25 september (‘De tientallen verdwenen miljoenen van Kaag en Braasem en het motorclubje’)en 8 oktober (‘De goochelaar en de verdwenen miljoenen en de tattooconventie’). Het gaat over vele miljoenen gemeenschapsgeld die weg zijn. Dit is aangetoond door onderzoek van een voormalig accountant.
    9. Sommige burgemeesters halen alle feiten over motorclubs door elkaar in verklaringen die zij afgeven aan de pers. Dit wordt onder anderen duidelijk in het artikel van 27 juni (‘De burgemeester en absoluut betrouwbare feiten en cijfers’)waar niet alleen de ene motorclub voor de andere wordt aangezien door burgemeester Onno Hoes, maar waar ook aantallen motorclubleden niet kloppen.
    10. De voortdurende propaganda door politie en media heeft in het buitenland geleid tot grote schietpartijen door de politie waarbij verschillende motorclubleden omkwamen. Dit is uitvoerig aangetoond in het artikel van 30 juni 2015 (‘Ontmenselijking maakt van vreedzame mannen moordenaars’). In Nederland is er nu al aantoonbare schade bij mensen die niet zijn veroordeeld door een rechter, zoals bijvoorbeeld blijkt in het artikel ‘Cordon sanitaire’ van 21 april. Mensen raken hun baan kwijt, worden door bedrijven of horecazaken geweigerd en komen soms in een sociaal isolement.
    11. Magistraten die moeten oordelen over zaken waar motorclubs bij betrokken zijn, zijn soms partijdig. Zo blijkt uit het artikel ‘De raadsheer die om de hoek van het clubhuis woonde’ dat één van de rechters die moest oordelen in een zaak die was aangespannen door Veterans MC om de hoek van het clubhuis van deze club woonde in Haren. De man stond bovendien bekend als een fatsoensrakker die te pas en te onpas stappen onderneemt voor een harder beleid en stelde suggestieve vragen over de colors van de motorclub die hij in verband bracht met de Duitse bezetter in de Tweede Wereldoorlog.
    12. Er zijn diverse motorbendes die alleen uit politiemensen bestaan en die niets in de weg wordt gelegd. In het buitenland hebben deze politiemotorbendes al gezorgd voor schietpartijen waarbij doden vielen. Het bestaan van deze politiemotorbendes wordt uit de doeken gedaan op 20 maart (‘Motorbendes met alleen maar politieagenten’), op 21 maart (‘Politieagenten als outlawbiker’) en op 4 april (‘Politiemotorbendes, provocatie en ongeoorloofde opsporingsmethoden’). Politiemotorbendes als Lex Legio MC, LEMC Marshalls, IPA-MC en Blue Knights MC wordt niets in de weg gelegd. De leden komen niet terecht in de speciale OMG-databank van de politie, er worden geen vergunningen voor clubhuizen of evenementen geweigerd. Op tenminste één foto waar wij de hand op wisten te leggen heeft een lid van Blue Knights MC onder zijn clubcolors een setje handboeien.
    13. De grote man van de politievakbond ACP is zelf verwikkeld in een affaire van vriendjespolitiek. In het artikel ‘Die wet past ons allemaal!’ van 13 juni 2015 wordt duidelijk hoe Gerrit van de Kamp, de grote man van politievakbond ACP en hét gezicht van politie Nederland, niet alleen telkens roept om meer bevoegdheden en wetsveranderingen, maar ook is verwikkeld in een zaak van vergaande vriendjespolitiek. Van de Kamp is een groot voorstander van het verbieden van motorclubs, maar speelt zijn eigen vriendin een baantje toe binnen de Nationale Politie.
    14. De politie intimideert het parlement en zet gemeenten onder druk tot het nemen van maatregelen tegen motorclubs. Op 2 juli in ‘The man who would be king’ wordt beschreven hoe actievoerende politiemensen met dienstwapens en dienstmaterieel in diensttijd het Haagse Binnenhof bezetten. Meer loon wilden en dat ook kregen. Gemeenten waar motorclubs zijn gevestigd worden ‘op de hoogte gebracht’ van de grote gevaren die aan die clubs kleven. De ambtenaren van de gemeenten weten dit zelf niet en vertrouwen dus maar op de politie die dit initieert (‘Voortgaan met rapporteren’ 19 juli 2015 en ‘Blablablabla’ op 26 juli).
    15. De politie zet brancheorganisaties en belangenorganisaties onder druk om maatregelen tegen motorclubleden te nemen. Op 3 juli 2015 al blijkt dit uit ‘De pot verwijt de ketel’ en op 4 augustus ‘Nederland wordt wakker!’ De beveiligingsbranche wordt door de politie gewaarschuwd en vervolgens komt de voorzitster van die branche, die bijklust als VVD’er, in actie. Op 24 augustus ‘De blaffende honden van het nieuwe beleid’ waarin het MKB zich grote zorgen zegt te maken over infiltraties van motorclubs. En op 18 april 2016 ‘Branche-organisaties’.
    16. Leden van motorclubs worden uitgesloten van de maatschappij. Het artikel ‘Cordon sanitaire’ van 21 april 2016 geeft een onthutsend beeld van hoe burgers die niet zijn veroordeeld door een rechter uit de maatschappij worden verwijderd. De politie speelt hierin een grote rol als trendsetter en aangever.
    17. Particuliere organisaties die niet tot de overheid behoren proberen de trend te zetten die moet leiden tot de uitbanning en vervolging van motorclubs. Op 3 april 2016 ‘Particuliere samenwerking tussen Nederlandse politie en mensenrechtenschendende landen om motorclubs te bestrijden’, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe een particuliere internationale organisatie van politiemensen niet alleen trends bedenkt, maar ook oplossingen aandraagt door middel van trainingen waardoor deze materie ook gaat leven in de landen van herkomst van de deelnemende politiefunctionarissen. Dit blijkt ook uit ‘Riding Ralf tegen motorbendes’ van 21 maart.
    18. De instanties die pleiten voor een verbod van motorclubs gaan bewust voorbij aan het feit dat een verbod geen invloed heeft op misdaadcijfers. Uit cijfers, dus feiten, uit Australië en Duitsland blijkt dat een verbod geen invloed heeft op misdaadcijfers. Dit is te lezen in de artikelen ‘Holle vaten’ van 29 juli 2015, ‘Verbal diarrhea’ van 27 september en ‘’Zware maatregelen zonder effect’ van 7 april 2016.

     

    Wat we zien is een onthutsend beeld. Politiefunctionarissen zetten vanuit particuliere internationale organisaties trends in misdaadbestrijding en geven vervolgens particulier georganiseerde trainingen om politiemensen internationaal daarmee te bevruchten. Daarna wordt internationaal door middel van een informeel netwerk samengewerkt tussen Nederlandse politiemensen en politiemensen uit landen waar soms ongeoorloofde, in Nederland soms verboden, opsporingsmethoden worden gehanteerd. Door middel van overdreven en soms niet op waarheid berustende rapportages, druk vanuit een politievakbond waar ook zaken mis zijn, worden overheden ‘bewerkt’. Belangenorganisaties worden ingezet om een zo breed mogelijk front te maken en via partijdige of luie journalisten wordt in de media van leer getrokken met als doel publieksbewustwording en beïnvloeding van de overheid. Leden van politieke partijen waarop veel strafbare feiten zijn aan te merken sluiten zich aan bij deze kruistocht, daarin gesteund door schreeuwende, maar onkundige opiniemakers die zich voordoen als misdaadverslaggever. Particuliere bedrijven gerund door (oud)-politiefunctionarissen verdienen aan het vervolgingsbeleid dat op deze manier wordt uitgezet. Tegelijkertijd zien we bij diezelfde politie dat chefs erg veel geld verdienen, terwijl de ondergeschikten stakingsacties houden voor meer salaris. De vorming van de Nationale Politie kost honderden miljoenen meer dan ingeschat, maar moet als prestigeproject koste wat kost toch doorgaan. Om de schuld van de politie zelf weg te houden, wordt geklaagd over onvoldoende wettelijke bevoegdheden en wetsveranderingen. Iemand moet de schuld krijgen en de motorclubs worden zondebok. De moderne heks zit niet meer op een bezemsteel, maar op een motor.

     

    Bevrijdingsdag 5 mei 2016. Er kan geen enkele link zijn tussen de heldhaftige bevrijders van toen en de bezetters van nu!

     

     

     

    Wetenschappers in dienst van de overheid. Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag: de gehele reconstructie.  

    Het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan, roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet en totstandkoming van het onderzoek.

    Eind 2013 kwam etnisch profileren in de publieke en politieke belangstelling te staan. In november van dat jaar werd vanuit de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. Toenmalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en burgemeester van Den Haag Van Aartsen zeiden hierop een onderzoek toe. Het betrof een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Leiden (UvL) naar etnisch profileren in Den Haag.

    In 2014 publiceerde de UvL haar rapport met de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. Het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat stond onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UvL.

    Buro Jansen & Janssen heeft in 2015 via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie en de UvL verzocht om openbaarmaking van de onderliggende stukken van het onderzoeksrapport. Hierop hebben met name het Ministerie en de politie enige stukken openbaar gemaakt. In dit artikel wordt de totstandkoming van het onderzoek van de UvL (zoveel mogelijk chronologisch) gereconstrueerd.

    Uit de via de WOB verkregen stukken blijkt dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming ervan. Voorafgaand aan het onderzoek maakten de UvL en de politie Haaglanden in 2011 afspraken om een mogelijk afbreukrisico voor het korps te voorkomen. Beide partijen vonden het onwenselijk indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie. Van der Leun zegde toe hierop te zullen letten tijdens de voortgang van het onderzoek.

    Het rapport blijkt te zijn gebaseerd op twee scripties van twee masterstudenten criminologie. De studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur, de politie en de UvL hebben dit alles verzwegen.

     

    I. Het ontstaan van het onderzoek: twee scripties

     In 2011 benadert professor Van der Leun – namens de UvL – de politie in Den Haag en Amsterdam met een onderzoeksvoorstel naar ‘de interactie tussen politieagenten en burgers’. Conform het onderzoeksvoorstel zullen twee masterstudenten criminologie van de UvL meelopen met de politie tijdens hun dienst in drie Haagse wijken en interviews afnemen. Daarnaast hebben de studenten in 2012 straatinterviews gehouden onder jongeren over hun ervaringen met de Haagse politie. Deze interviews zullen ook worden gebruikt in het onderzoek. Blijkens het onderzoeksvoorstel is de UvL aanvankelijk van plan om ook onderzoek in Amsterdam te doen, maar dat heeft echter nooit plaatsgevonden.

    Het onderzoek van de studenten is bedoeld voor intern gebruik voor de politie Haaglanden. Bij het indienen van het onderzoeksvoorstel houdt de UvL de mogelijkheid open om het onderzoeksmateriaal in een later stadium alsnog te gebruiken voor wetenschappelijke publicaties. Afgesproken wordt om hier later eventueel apart toestemming voor te vragen bij de politie Haaglanden.

    Het onderzoek heeft als centrale onderzoeksvraag de interactie tussen politieagenten en burgers. Volgens het onderzoeksvoorstel zal ingegaan worden op de verhoudingen tussen de politie en burgers uit etnische minderheden en hoe deze door politieagenten en burgers beoordeeld worden. De UvL geeft hierbij aan: ‘Daarbij willen we de visie van de politie expliciet in ons onderzoek betrekken, vanuit de gedachte dat de politie voor de opgave staat enerzijds adequaat in te spelen op lokale problemen, anderzijds de verhoudingen met burgers goed te houden.’

    De termen etnisch profileren en discriminatie komen in het onderzoeksvoorstel zijdelings aan bod. De UvL schrijft: ‘In Engeland en de VS is veel onderzoek gedaan naar verhoudingen politie-migranten. Veel van deze literatuur gaat in op racial profiling, ethnic profiling en discriminatie. De studies zijn doordesemd van slechte verhoudingen tussen politie en gemeenschappen van zwarten en migranten. Voor Nederland is de traditie een andere. De vragen zijn daarom wel interessant, maar de antwoorden kunnen wel eens heel anders zijn.’

     

    Zorgen over imagoschade

    De politie Haaglanden staat welwillend tegenover het onderzoeksvoorstel. In een interne email d.d. 11 november 2011 reageert een politiemedewerker enthousiast: ‘Zie hier een prachtig aanbod van professor Joanne van der Leun, waar wij als politie ook geweldig ons voordeel mee zouden kunnen doen.’

    Uit de interne stukken blijkt dat de politie Haaglanden denkt te kunnen leren van het onderzoek, met name ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het multicultureel vakmanschap binnen de eenheid. Onder multicultureel vakmanschap wordt binnen de Nederlandse politie ‘de professionaliteit van uitvoerenden en leidinggevenden in de politieorganisatie om te kunnen gaan met de vele culturen en leefstijlen in de eigen organisatie en samenleving’ verstaan.

    Binnen de politie Haaglanden bestaat ook angst voor een mogelijk afbreukrisico naar aanleiding van het onderzoek. Wanneer het rapport duidt op politiediscriminatie, wordt dit niet bevorderlijk bevonden voor het imago van het Haagse politiekorps. In een interne memo schrijft een politiemedewerker: ‘Het lijkt een interessant onderzoek te zijn dat inzicht kan geven in de stand van het multicultureel vakmanschap van onze mensen. […] Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Om die reden zal vooraf goed doorgesproken moeten worden met Criminologisch Instituut wat de insteek is van het onderzoek: multicultureel vakmanschap of discriminatie.’ [Memo aan OKD 14-11-11]

    Ook in andere interne mails blijken de zorgen over een mogelijk afbreukrisico van het onderzoek. In een interne email d.d. 14 november 2011 schrijft een medewerker van de politie Haaglanden: ‘Mag het korps wel genoemd worden, dan is het risico dat in de krant komt te staan ‘politie Den Haag discrimineert’, al dan niet meer of minder dan de politie Amsterdam. Het onderzoek lijkt niet die insteek te hebben, maar eerder een van multicultureel vakmanschap. Niettemin kan dat wel een van de uitkomsten zijn. Het is raadzaam daarover van tevoren praten met Joanne van der Leun. Als de onderzoekers zich daarvan tevoren bewust zijn, kan dat  uitmaken voor de inhoud en toon van eventuele publicaties. We zijn immers trots op ons multicultureel vakmanschap, dus het kan ook een positieve boost geven.’

     

    Afspraken met UvL

    De politie Haaglanden wil dus nader overleggen met Van der Leun over het mogelijke afbreukrisico van het onderzoek: wat te doen wanneer tijdens het onderzoek blijkt dat Haagse politieagenten zich schuldig maken aan discriminatie? Op 27 december 2011 gaat de Haagse korpsleiding – onder voorwaarden – akkoord met onderzoeksvoorstel.

    Uit de notulen blijkt dat bovengenoemd afbreukrisico is besproken en is afgekaart met Van der Leun: ‘Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij (en xx – naam is zwartgemaakt) dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’ [Overleg Korpsdirectie, 27-11-11]

    Tussen maart en juni 2012 voeren de studenten Vijverberg en Vrijhoef hun veldwerk bij de Haagse politie uit. In 2013  ronden zij hun scripties af, en in augustus 2013 studeren zij af als master in de criminologie. De UvL draagt de scriptie van Vijverberg (De contacten tussen jongvolwassenen en agenten. Een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar opvattingen, ervaringen en concrete interacties vanuit het perspectief van procedural justice) voor aan de masterscriptieprijs 2013 van de Nederlandse Vereniging voor Criminologie.

    De scripties worden – conform de in 2011 gemaakte afspraken – niet openbaar gemaakt. Het is de bedoeling dat de UvL ze in november of december 2013 zal presenteren op de Haagse wijkbureaus waar de Leidse studenten hun onderzoek hebben uitgevoerd. Vanwege de ophef die in het najaar van 2013 over het onderwerp etnisch profileren ontstaat, besluiten de politie Haaglanden en de UvL echter om de presentaties tot nader order uit te stellen.

    Uit de via de WOB verkregen stukken blijkt dus dat de UvL en de politie Haaglanden eind 2011 afspreken dat de twee studenten – wanneer zij tijdens hun onderzoek stuiten op praktijken die duiden op discriminatoir gedrag van Haagse politieagenten – zij terughoudend zullen zijn om dit in de scripties op te schrijven, en dat Van der Leun hierop zal toezien. Deze afspraken betreffen onderzoek, waarvan het op dat moment nog de bedoeling is dat het intern zal blijven.

    De UvL heeft nimmer openheid van zaken geboden over de met de politie Haaglanden gemaakte afspraken. Dit betekent dat de details van de gemaakte afspraken niet bekend zijn. Evenmin is duidelijk of bepaalde onderzoeksresultaten of bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties zijn opgenomen. Evenmin is duidelijk op welke wijze de in 2011 gemaakte afspraken van invloed zijn geweest op de inhoud van het in 2014 verschenen rapport van de UvL.

     

    II. Onvolledig informeren van de Tweede Kamer en Haagse gemeenteraad

    Eind 2013 komt het etnisch profileren in Nederland in de publieke en politieke belangstelling te staan. Aanleiding is de publicatie van een rapport van Amnesty International op 28 oktober 2013 (Proactief politieoptreden vormt risico voor de mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken). In het rapport – feitelijk een literatuurstudie – analyseert en inventariseert Amnesty bestaande onderzoeken naar de uitvoering van de politietaak. Het betreft merendeels onderzoeken die het plaatsvinden van etnisch profileren niet als expliciete onderzoeksvraag hebben, maar (volgens Amnesty) wel aanwijzingen bevatten voor het plaatsvinden van etnisch profileren.

    Amnesty concludeert in haar rapport dat etnisch profileren ‘het niveau van op zichzelf staande incidenten’ overstijgt. De ngo roept de overheid op om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en aan te pakken, en om meer onderzoek ernaar te (laten) doen. Tevens komt etnisch profileren in oktober 2013 in de belangstelling te staan in de lokale Haagse politiek. Dit naar aanleiding van aanhoudende berichtgeving over politiegeweld en discriminatie door de politie Den Haag, met name in de Schilderswijk.

    Hiermee heeft de overheid in het najaar van 2013 behoefte aan een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren. Naar aanleiding van het Amnesty-rapport verzoekt de Tweede Kamer het Ministerie van Veiligheid en Justitie om onderzoek te laten verrichten. Tevens krijgt de burgemeester van Den Haag eenzelfde opdracht vanuit de Haagse gemeenteraad vanwege vermeend discriminatoir gedrag van agenten.

    In november 2013 maken de toenmalig minister minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de burgemeester van Den Haag Van Aartsen – in respectievelijk de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad – melding van een lopend onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag door de UvL. De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad worden hier dus onvolledig geïnformeerd: het betreft geen lopend onderzoek, daar het onderzoek berust op twee reeds afgeronde scripties.

    Zodra het onderzoek in november 2013 wordt toegezegd, zijn de voornaamste uitkomsten ervan bovendien al bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentestuur en de politie. De twee Leidse studenten hebben hun scripties immers al in augustus 2013 afgerond. Aangezien de scripties nooit openbaar zijn gemaakt, zijn de conclusies ervan niet in detail bekend. Wel heeft de politie Haaglanden in antwoord op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen een twee pagina’s tellende factsheet over de scripties (gedateerd augustus 2013) openbaar gemaakt.

    In de factsheet wordt geconcludeerd ‘dat etnisch profileren, ook in Den Haag, wel eens voorkomt en wordt van politiezijde niet ontkend. Op basis van de ervaringen tot dusverre wijst volgens de onderzoekers echter niets erop dat etnisch profileren een structureel probleem is’ […] Politieagenten stellen zich over het algemeen professioneel op. Niettemin zijn er voorzichtige aanwijzingen dat etnisch profileren in de praktijk plaatsvindt.’ [Factsheet Uitkomst onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag]

    Dat de voornaamste conclusies van het onderzoek eind 2013 reeds bekend zijn, wordt tevens duidelijk in een via de WOB verkregen interne notitie (gedateerd eind 2013), waarin staat: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag, 2013]

    De voornaamste conclusies van het onderzoek van de UvL zijn in november 2013 dus al bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur en de politie. Men informeert de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad hier echter niet over.

     

    Wie nam het initiatief?

    Het is niet duidelijk wie het initiatief heeft genomen om de twee bestaande (voor interne doeleinden bestemde) Leidse masterscripties op te schalen naar een publiek toegankelijk onderzoek. De UvL, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie hebben hierover nooit openheid van zaken gegeven. Ook de via de WOB verkregen stukken geven geen uitsluitsel over de precieze gang van zaken. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie laat in antwoord op het WOB-verzoek weten geen opdracht te hebben gegeven voor het onderzoek en pas op 4 november 2013 bekend te zijn geraakt met het Leidse onderzoek.

    De UvL geeft in Etnisch profileren in Den Haag? van juni 2014 geen openheid van zaken over de totstandkoming van het onderzoek. Volgens het rapport betreft haar onderzoek een ‘onafhankelijk eerste geldstroom onderzoek dat op eigen initiatief tot stand is gekomen.’ (‘eerste geldstroom onderzoek’ betreft onderzoek dat direct wordt gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).

    Het Leidse rapport meldt dat, toen er enige tijd na afronding van het veldwerk er in de media en lokale politiek aandacht kwam voor etnisch profileren ‘de onderzoekers [hebben] afgesproken met de gemeente Den Haag, om de resultaten niet alleen voor wetenschappelijke artikelen te gebruiken, zoals aanvankelijk beoogd, maar om ook het voorliggende rapport te schrijven.’

    De UvL geeft hier een onvolledige voorstelling van zaken. Het initiatief voor het onderzoek kwam in 2011 inderdaad van de UvL. De universiteit zegt dat zij enige tijd na afronding van het veldwerk afspraken heeft gemaakt met de gemeente Den Haag, maar maakt echter niet duidelijk wanneer dit precies is gebeurd. Daarnaast maakt het Leidse rapport geen gewag van de contacten tussen de UvL en de Nationale Politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, hoewel deze vanaf oktober 2013 wel degelijk hebben plaatsgevonden.

    De UvL geeft dus geen volledige openheid van zaken. Het is echter aannemelijk dat Van der Leun en de leiding van de politie Haaglanden in oktober 2013 met elkaar hebben gesproken. Dit naar aanleiding van het verschijnen van het Amnesty-rapport en de voortdurende negatieve berichtgeving over de Haagse politie. Gezien Van der Leun’s lidmaatschap van de adviesraad van de politie Haaglanden kan men er vanuit gaan dat de lijnen kort zijn. Het ligt in de rede om te veronderstellen dat hierbij is afgesproken om het liggende Leidse (scriptie)onderzoek op te schalen tot een publiekelijk rapport.

    De UvL heeft in oktober 2013 – al voorafgaand de publicatie van het Amnesty-rapport – al het een en ander afgestemd met de Nationale Politie. Op 28 oktober 2013 – de dag voor het verschijnen van het Amnesty-rapport – meldt Henk van Essen, lid van de korpsleiding van de Nationale Politie, in Nieuwsuur namelijk dat er een onderzoek van de UvL gaande is naar discriminatie onder Haagse politiemensen. De vraag die zich hier opdringt is: Hoe weet hij dat, en waarom zegt hij dit?

    Van Essen was in het verleden korpschef van de politie Haaglanden en kan zich het onderzoek door de UvL wellicht herinneren, aangezien hij hier als lid van de korpsleiding in 2011 toestemming voor gaf. Hij weet dan echter ook dat het Leidse onderzoek volgens de in 2011 gemaakte afspraken primair voor interne doeleinden bestemd was. Dit maakt de uitspraken van Van Essen saillant. Op 28 oktober 2013 is er namelijk helemaal geen onderzoek gaande: de twee Leidse studenten hebben hun veldwerk en hun scripties inmiddels al afgerond.

    Dit duidt erop dat de Nationale Politie en de UvL inmiddels (al voor 28 oktober 2013) nieuwe afspraken hebben gemaakt, als gevolg waarvan Van Essen het Leidse onderzoek nu publiekelijk kan noemen. De Nationale Politie wil naar het Leidse onderzoek verwijzen in haar reactie op het Amnesty rapport en de UvL gaat hiermee akkoord.

     

    Nader onderzoek

    In de Tweede Kamer komt het rapport van Amnesty International op 4 november 2013 – tijdens een Algemeen Overleg over de politie – aan de orde. PvdA-kamerlid Marcouch heeft een dag eerder Kamervragen gesteld, waarin hij verzoekt om een regeringsreactie op het Amnesty-rapport. Hij dringt hierin aan op nader onderzoek ‘naar etnische voorkeuren en vooroordelen en discriminerend gedrag’ bij de Nederlandse politie.

    Marcouch pleit met name voor het verrichten van een kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren. Dergelijk onderzoek is in Nederland nog niet verricht. Wel bestaan er al verschillende kwalitatieve onderzoeken naar etnisch profileren, met wisselende conclusies. Marcouch vraagt zich in de Kamer daarom af wat een nieuw kwalitatief onderzoek door de UvL aan de bestaande onderzoeken kan toevoegen.

    De toenmalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten informeert de Kamer vervolgens onvolledig. Hij ontraadt de Kamer om een nieuw onderzoek naar etnisch profileren te laten doen. Wel maakt hij melding van een al lopend onderzoek van de UvL in Den Haag en Amsterdam. Hij suggereert de mogelijkheid van een kwantitatief onderzoek met de UvL te zullen bespreken en ‘om te bezien of het onderzoek van Leiden voor wat betreft de onderzoeksvragen aansluit bij de zorgen van de Kamer en in het voorjaar van 2014 terug te zullen koppelen over het onderzoek.’

    Ondertussen lijkt het Ministerie van Veiligheid en Justitie in nauw contact te staan met de UvL. Tijdens het Algemeen Overleg op 4 november stuurt een ambtenaar per iphone het volgende bericht aan de UvL (namen zijn zwart gemaakt, maar het betreft waarschijnlijk Van der Leun of van der Woude): ‘Live in de Kamer nu Opstelten over etnisch profileren n.a.v. vragen Marcouch. Wellicht zijn jullie bij toeval bereikbaar. Vraag is: wie is de opdrachtgever van Den Haag?’

    De UvL blijkt bereikbaar en beantwoordt de om 17.16 uur gestelde vraag om 17.30 uur (namelijk, dat het initiatief voor het onderzoek is genomen door de UvL). Het Ministerie van Veiligheid en Justitie geeft in antwoord op het WOB-verzoek overigens aan dat het ministerie pas op 4 november 2013 op de hoogte raakte van het bestaan van het onderzoek van de UvL. Dit antwoord valt moeilijk te plaatsen, gezien de hierboven beschreven communicatie van 4 november.

    Opstelten zegt de Tweede Kamer dus op 4 november 2013 toe contact op te zullen nemen met de UvL. Op 14 november 2013 informeert hij de Kamer nader middels een Kamerbrief met de schriftelijke regeringsreactie op het rapport van Amnesty International. Hierin wordt (net als op 4 november) opnieuw melding gemaakt van lopend onderzoek van de UvL: ‘Het onderzoek in Den Haag wordt momenteel uitgevoerd door de UvL met medewerking van het gezag. Dit onderzoek zal in het voorjaar beschikbaar zijn.’.

     

    Opstelten

    Met deze Kamerbrief informeert Opstelten de Kamer onvolledig. Dit blijkt tevens uit een vergelijking van de Kamerbrief met een interne nota van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 12 november 2013. In deze nota informeren de V en J ambtenaren Opstelten als volgt: ‘De universiteit Leiden heeft het veldonderzoek reeds afgerond. Hierdoor is geen invloed meer mogelijk op de onderzoeksopdracht.’ In de Kamerbrief van 14 november 2013 wordt echter niet vermeld dat het veldwerk voor het onderzoek inmiddels is afgerond.

    De interne nota van 12 november 2013 maakt bovendien gewag van een mogelijk kwantitatief onderzoek. De nota stelt: ‘Dit onderzoek [van de UvL] is ook kwalitatief van aard. Naar alle waarschijnlijkheid zal door de Kamer daarom wederom gevraagd worden om een aanvullend kwantitatief onderzoek. Hiervoor is reeds door de korpschef een verzoek ingediend bij de Politieacademie. Deze kunt u indien de situatie zich voordoet toezeggen. Wij betrekken hierin t.z.t. een onderzoeksbureau voor een zo onpartijdig mogelijke uitstraling van dit onderzoek.’

    In de Kamerbrief van 14 november 2013 noemt Opstelten het voornemen voor een kwantitatief onderzoek echter niet. De interne nota waarschuwt Opstelten voor eventuele Kamervragen over de wenselijkheid van een kwantitatief onderzoek, maar de Kamer komt er niet meer op terug. Ook Marcouch niet, die twee weken eerder nog aandrong op een kwantitatief onderzoek. Opstelten besluit hierop om de Kamer niet actief te informeren over het voornemen voor een kwantitatief onderzoek.

    Opstelten informeert de Kamer op 4 en 14 november 2013 dus niet volledig over de status van het onderzoek van de UvL. Hij heeft het over lopend onderzoek, maar hij verzwijgt dat het veldwerk al in 2012 heeft plaatsgevonden en dat het gaat om twee inmiddels afgeronde masterscripties criminologie.

    De regering zal de Kamer in de hierop volgende maanden onvolledig blijven informeren. Op 10 januari 2014 schrijft Opstelten, in een schriftelijke beantwoording van Kamervragen van Marcouch, aan de Tweede Kamer: ‘momenteel voert de UvL met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag.’ Ook het Ministerie van Sociale Zaken heeft het op 24 januari 2014 in een kamerbrief, met de regeringsreactie op het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau over ervaren discriminatie in Nederland, over lopend onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag.

    Opstelten suggereert op 4 november 2013 in de Kamer overigens dat de UvL onderzoek uitvoert in zowel Den Haag als Amsterdam. Dit is echter niet het geval: de UvL heeft geen onderzoek gedaan in Amsterdam. Op 14 november 2013 corrigeert Opstelten zichzelf en meldt de Kamer dat het onderzoek in Amsterdam reeds is afgerond. Hij lijkt hier dus te doelen op een al in 2012 gepubliceerd onderzoek van Sinan Çankaya (De controle van marsmannetjes en ander schorriemorrie) dat in opdracht van de politie Amsterdam-Amstelland is uitgevoerd. Çankaya is niet werkzaam voor de UvL.

     

    Van Aartsen

    In de gemeenteraad van Den Haag vindt eind 2013 een vergelijkbaar proces plaats als in de Tweede Kamer. Naar aanleiding van aanhoudende berichtgeving over politiegeweld en discriminatie door de Haagse politie, komt het onderwerp etnisch profileren eind 2013 regelmatig ter sprake in de lokale Haagse politiek. Op 7 november 2013 vragen de fracties van GroenLinks (GL) en de Partij van de Eenheid (PvdE) in de Haagse gemeenteraad daarom om een grootschalig onderzoek naar politiegeweld en discriminatie door de Haagse politie.

    Burgemeester Van Aartsen toont zich hiervan geen voorstander. Hij maakt in de beantwoording van deze vragen melding van een – in zijn woorden – al lopend onderzoek door de UvL en stelt voor om hierop te zullen wachten. ‘Het is belangrijk om dat af te wachten voordat we verdere stappen ondernemen’, aldus Van Aartsen. Op 12 november 2013 informeert Van Aartsen in een brief de gemeenteraad onvolledig over de status van het onderzoek van de UvL. Hij heeft het over een lopend onderzoek, maar verzwijgt dat het om twee reeds afgeronde masterscripties gaat waarvoor het veldwerk al in 2012 is verricht.

    Overigens heeft Van Aartsen het, in tegenstelling tot Opstelten, op 12 november 2013 nog steeds over onderzoek in zowel Den Haag als Amsterdam – hoewel er geen sprake is van een Amsterdams onderzoek door de UvL. In de Haagse gemeenteraad lijken er bij sommige partijen, met name bij GL en PvdE overigens twijfels te bestaan over het onderzoek van de UvL. Beide partijen roepen eind 2013 en begin 2014 enkele malen op tot een groot onafhankelijk onderzoek naar de Haagse politie, waarbij ook andere instanties dienen te worden betrokken.

     

    III. De Universiteit van Leiden geeft ook geen openheid van zaken

    Net als Opstelten en Van Aartsen is professor Joanne Van der Leun van de UvL in haar publieke optredens niet transparant over de totstandkoming van het Leidse onderzoek. Op 4 december 2013 is Van der Leun aanwezig bij een vergadering van de Haagse gemeenteraad om een korte toelichting te geven op haar onderzoek. Van der Leun vertelt de gemeenteraad dat zij het onderzoek ‘samen met collega’s’ heeft uitgevoerd, en dat het gaat om ‘grotendeels nog ongepubliceerd onderzoek.’

     

    Zij vermeldt echter niet dat het onderzoek al anderhalf jaar geleden (in 2012) is uitgevoerd door twee studenten, dat zij zelf niet heeft deelgenomen aan het veldwerk, en dat het onderzoek berust op twee scripties. Tevens verzwijgt zij dat er vooraf afspraken zijn gemaakt met de politie Haaglanden om een mogelijk afbreukrisico te voorkomen vanwege de onwenselijkheid wanneer het onderzoek wijst op discriminatoir optreden door de Haagse politie. Van der Leun gaat tijdens deze gemeenteraadsvergadering nog niet uitgebreid inhoudelijk in op het onderzoek, maar loopt wel enigszins in op de conclusies door te zeggen: ‘als onderzoeker heb ik etnisch profileren zeker niet ervaren als een structurele kwestie.’

     

    PvdE-gemeenteraadslid Van Doorn meldt tijdens deze vergadering dat hem ter ore is gekomen dat het onderzoek is verricht door een stagiaire dan wel student en vraagt aan Van Aartsen of dit waar is. Van der Leun heeft op dat moment de vergadering echter al verlaten en is niet in staat om zelf de vraag te beantwoorden. Van Aartsen zegt hierop de details van het Leidse onderzoek niet te kennen, wel noemt hij het ‘een volstrekt onafhankelijk onderzoek.’ Hij kondigt aan dat Van der Leun haar onderzoek in de Haagse gemeenteraad binnenkort uitgebreider zal komen toelichten.

    Het is de bedoeling dat Van der Leun in de Haagse gemeenteraad op 6 februari 2014, tijdens een besloten commissievergadering van de commissie Bestuur, een nadere toelichting zal geven over het onderzoek. De PvdE-fractie maakt echter bezwaar tegen het besloten karakter van deze vergadering. De PvdE hecht sterk aan een openbare bespreking van het onderzoek, vanwege het maatschappelijke belang dat ermee gediend is. Hierop besluit de voorzitter van de commissie (VVD-raadslid Iris Michels-Spee) om de commissievergadering af te gelasten. Dit gebeurt zonder overleg met, en tegen de zin van, de overige raadsleden. Vervolgens vindt in de Haagse gemeenteraad tot juni 2014 geen communicatie meer plaats over het onderzoek.

    Op 4 juni 2014 presenteert Van der Leun het onderzoek aan de Haagse gemeenteraad middels een powerpoint presentatie. Zij informeert de gemeenteraad hier wederom onvolledig over de totstandkoming en status van het Leidse onderzoek. Zij maakt wederom geen melding van de vooraf gemaakte afspraken met de politie Haaglanden. Zij meldt nu echter wel dat het veldwerk voor het onderzoek al in 2012 heeft plaatsgevonden, maar verzwijgt dat het door twee studenten is verricht ten behoeve van twee scripties.

    Ook in haar onderzoeksrapport is de UvL niet transparant over de totstandkoming van het onderzoek. Het rapport laat onvermeld dat het onderzoek berust op twee masterscripties, maar geeft wel aan dat het veldwerk al in 2012 plaatsvond. Het rapport vermeldt: ‘Twee junior onderzoekers […] hebben in de periode maart tot en met juni 2012, gedurende vier maanden, in de werkgebieden van de drie politiebureaus data verzameld onder begeleiding van de overige auteurs van dit rapport.’

     

    IV. Het Leidse rapport

     Het onderzoeksrapport van de UvL (Joanne Van der Leun, Maartje Van der Woude, Avalon Leupen, Rogier Vijverberg en Robin Vrijhoef: Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat) is juni 2014 gereed. Het is gebaseerd op observatieonderzoek van politieoptredens, interviews met politieagenten en straatinterviews met jongeren over hun ervaringen met de politie. Het rapport concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag.

     

    Op 4 juni 2014 presenteert professor Van der Leun het onderzoek in de Haagse gemeenteraad door middel van een powerpoint-presentatie. Het rapport is op dat moment nog niet openbaar gemaakt. De gemeenteraadsleden hebben het voorafgaand aan de presentatie dus nog niet kunnen lezen. Op 25 juni 2014 bespreekt de gemeenteraad het rapport nogmaals. Bij deze bijeenkomst is tevens een aantal andere deskundigen, wetenschappers en vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties aanwezig.

     

    Het onderzoeksrapport roept vraagtekens op. Met name het observatieonderzoek en de beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles, alsmede de interpretatie van de interviews met agenten aangaande hun percepties over het plaatsvinden van etnisch profileren zijn niet inzichtelijk. Buro Jansen & Janssen heeft in het WOB-verzoek bij de UvL daarom verzocht om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken maar de UvL weigert dat.

     

    Het observatieonderzoek

    Het Leidse rapport beoogt een beoordeling te geven van de rechtvaardiging van politiecontroles en in hoeverre huidskleur en etnische afkomst hierin een rol spelen. Het  rapport hanteert hiertoe de volgende vraagstelling: ‘In hoeverre kunnen beslissingen van agenten om in concrete situaties te handelen worden gerechtvaardigd in die situatie en welke rol spelen etniciteit en/of huidskleur daarbinnen.’ Het observatieonderzoek is niet systematisch uitgevoerd, de wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het rapport wordt beoordeeld is weinig inzichtelijk, en er is nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren.

    Blijkens het rapport hebben de twee junior-onderzoekers (het rapport vermeldt niet dat het twee masterstudenten criminologie betreft) gedurende een periode van vier maanden 153 uur meegelopen met 17 politiediensten. Het observatieonderzoek berust op de analyse van zestig geobserveerde politiecontroles waarbij agenten op grond van hun discretionaire bevoegdheden overgaan tot een controle of staandehouding.

    Er wordt geconcludeerd dat de meeste geobserveerde politiecontroles gerechtvaardigd kunnen worden. Drie van de geobserveerde zestig controles werden mede ingegeven door iemands huidskleur en etnische afkomst, zonder dat dit gerechtvaardigd kon worden. De wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het Leidse rapport wordt beoordeeld, is niet inzichtelijk: ‘Het gaat er hierbij om te bezien in hoeverre geobserveerde beslissingen agenten tijdens hun dienst in de ogen van de onderzoekers objectief en redelijk gerechtvaardigd kunnen worden.’ In het rapport wordt veelal echter niet inzichtelijk gemaakt waarop de onderzoekers hun beoordeling baseren: meestal op concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden. De onderzoekers stellen herhaaldelijk dat zij niet de indruk hebben dat huidskleur en etniciteit een rol spelen bij de beslissing van agenten welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk waarom de onderzoekers deze indruk hebben, en op grond waarvan zij dit concluderen: ‘de gebeurtenissen [zijn] tijdens de diensten op een redelijk ‘vrije’ manier geobserveerd.’

    Tijdens het observatieonderzoek hebben de twee studenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren. Het rapport stelt: ‘Ten eerste gaat het om een analyse van wat onderzoekers hebben gezien of gehoord. In een aantal gevallen hebben agenten hun handelen ook expliciet nader verklaard.’ Het rapport maakt echter niet duidelijk in hoeveel gevallen naar de overwegingen van betrokken agenten is gevraagd.

    Het niet systematisch vragen naar hun overwegingen is opmerkelijk, mede daar de UvL als belangrijke tekortkoming van andere wetenschappelijke onderzoeken naar etnisch profileren beschouwt ‘dat er in concrete interacties, beslissingen en afwegingen daarbinnen geen zicht is op de rechtvaardiging van staandehoudingen, hetgeen essentieel is bij de vraag of over etnisch profileren gesproken kan en mag worden.’

    Het Leidse observatieonderzoek is niet gebaseerd op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles: ‘Gezien het karakter van de diensten en de intensiviteit van het onderzoek was het niet mogelijk bij elke handeling van agenten gestructureerd te vragen waarom zij handelden.’ Dat het Leidse rapport niet berust op systematisch observatieonderzoek wordt door de UvL nog explicieter verwoord in een concept-wetenschappelijk artikel van de UvL. (Van der Leun, Leupen, Vijverberg en Vrijhoef: Even een praatje pot maken? Alledaagse beslissingen van politieagenten op straat en de rol van etniciteit, 24-12-13)

    In dit artikel stelt de UvL dat er geen systematisch observatieonderzoek is uitgevoerd: ‘Er is niet op systematische manier bij iedere interactie gevraagd en geteld wat er gebeurt tussen waarneming en het toepassen van een bevoegdheid.’ in het betreffende artikel wordt hier aan toegevoegd: ‘een voortzetting met meer gestructureerde observaties […] ligt daarom in de rede.’ (Dit artikel is niet gepubliceerd, maar door de politie Haaglanden openbaar gemaakt in antwoord op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen).

     

    Juridische context

    Het Leidse onderzoek gaat niet in op de juridische context van het geobserveerde politieoptreden. In het onderzoeksrapport wordt geheel buiten beschouwing gelaten op grond van welke (wettelijke) bevoegdheden de politieagenten handelen. Dit is opmerkelijk, zeker daar het Instituut voor Strafrecht & Criminologie deel uitmaakt van de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid.

    Van der Leun wordt op 25 juni 2014 in de Haagse gemeenteraadsbijeenkomst bevraagd over het niet betrekken van de juridische context in het onderzoek. Van der Leun verklaart onder meer: ,,Het kijken naar objectieve rechtvaardiging hebben we niet puur juridisch gedaan. Dat is waar.” […] ,,Ik denk dat het voor zich spreekt dat we daarbij ook hebben gekeken of het binnen de bevoegdheden is. We hadden niet voor niks een jurist aan boord. Maar we vinden dat niet de centrale manier om deze discussie te voeren.”

     

    Van der Leun claimt hier dus dat de juridische context van het politieoptreden wel degelijk is meegewogen in het onderzoek. Dit blijkt echter op geen enkele manier uit het Leidse rapport. Hierin wordt zelfs expliciet gesteld dat situaties niet juridisch zijn getoetst en dat ‘moet worden benadrukt dat niet is onderzocht op grond van welke bevoegdheden agenten precies hebben gehandeld en dat situaties niet juridisch zijn getoetst.’ De bewering van Van der Leun dat er ,,een jurist aan boord” was, valt moeilijk te plaatsen. De twee studenten die in 2012 het veldwerk verrichtten, zijn (blijkens hun LinkedIn-account) namelijk geen jurist, maar criminoloog.

    Van de opstellers van het rapport is alleen Van der Woude jurist, en hiermee dus ‘aan boord’. Het is echter onduidelijk hoe zij de juridische context van het geobserveerde politieoptreden heeft kunnen beoordelen. Zij heeft zich namelijk pas eind 2013 (anderhalf jaar nadat het veldwerk werd uitgevoerd) kunnen buigen over de juridische context van de door de studenten geobserveerde staandehoudingen.

     

    Ervaringskennis

    In het Leidse rapport blijft onduidelijk in hoeverre politieagenten zich bij de keuze welke personen te controleren baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Bovendien wordt niet duidelijk gemaakt of de onderzoekers deze oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging voor een controle, of als etnisch profileren, beoordelen.

    Er wordt regelmatig gerefereerd aan de ervaringskennis van politieagenten. In de wetenschappelijke literatuur over de politie spelen de begrippen ervaringskennis en professionele intuïtie een belangrijke rol. Hieruit is bekend dat de professionele intuïtie van politieagenten niet op voorhand onderschat hoeft te worden, maar dat ervaringskennis en professionele intuïtie kunnen berusten op persoonlijke voorkeuren en (mogelijk onbewuste) vooroordelen over etnische minderheden.

    In het rapport wordt de indruk gewekt dat de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit voor de Haagse agenten een relevante bron van ervaringskennis vormt, en een belangrijke rol speelt in de overwegingen bij de keuze welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk welke rol deze ervaringskennis precies speelt, en het blijft veelal onduidelijk of agenten hun controle baseren op algemene informatie over oververtegenwoordiging, of op concrete actuele informatie zoals dadersignalementen. Het is dus veelal onduidelijk in hoeverre de Haagse politie (bijvoorbeeld) Marokkaans-Nederlandse jongeren controleert, omdat Marokkaans-Nederlandse jongeren nu eenmaal oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken, maar zonder dat er een verdere concrete geïndividualiseerde aanleiding of rechtvaardiging voor een controle bestaat.

    Het Leidse rapport bevat verschillende passages, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, zoals: ‘Een belangrijke complicatie bij beslissingen in de praktijk wordt gevormd door hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen die als ervaringskennis dienen om meer te letten op personen met een (bepaalde) migrantenachtergrond. Dat het zo werkt komt ook naar voren uit de interviews met politieagenten’ En: ‘Het sociale feit van de criminele oververtegenwoordiging van bepaalde groepen met een migrantenachtergrond een grote rol speelt voor een aantal politiefunctionarissen.’ En: ‘Er lijkt sprake te zijn van een deels versluierde objectieve invulling van de professionele intuïtie.’

    Evenmin wordt duidelijk hoe een controle op basis van dergelijke algemene ervaringskennis (de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit) wordt beoordeeld. Beschouwt de UvL dit als een controle waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, en die dus als etnisch profileren aangemerkt moet worden? Of beschouwt men dit als een controle die gerechtvaardigd kan worden, en dus niet als etnisch profileren aangemerkt hoeft te worden?

     

    In het inleidende hoofdstuk van het rapport wordt dit als een grijs gebied benoemd: ‘In de wetenschappelijke literatuur wordt veel minder ingegaan op de vraag of bekende criminaliteitspatronen ook een rechtvaardiging kunnen en mogen zijn. Dit lijkt een grijs gebied, dat meer aandacht behoeft.’

    De conclusie van het rapport draagt verder bij aan deze onduidelijkheid: ‘Een belangrijke complicatie bij beslissingen in de praktijk wordt gevormd door hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen die als ervaringskennis dienen om meer te letten op personen met een (bepaalde) migrantenachtergrond. Het is goed denkbaar dat veel leden van dezelfde groepen in dezelfde wijken ten onrechte worden gecontroleerd als deze ervaringskennis te zwaar gewogen wordt.’

    Het wordt niet duidelijk of ‘ten onrechte controleren’ beoordeeld wordt als etnisch profileren. Bovendien werkt de zinsnede ‘het is goed denkbaar’ verwarrend: het blijft hiermee onduidelijk of agenten dergelijke ervaringskennis te zwaar meewegen, of dat dit – op basis van het onderzoek – slechts ‘goed denkbaar’ wordt geacht. Wanneer dat laatste het geval is, dringt zich echter de vraag op wat de UvL onderzocht heeft: het plaatsvinden van etnisch profileren, of het goed denkbaar vinden dat etnisch profileren plaatsvindt?

    Het rapport vervolgt: ‘Zelfs al is het zo dat de politie op grond van ervaringskennis of criminaliteitspatronen vaker terecht iemand staande houdt, het aantal onterecht staande gehouden personen wordt daarmee ook onaanvaardbaar hoog. Het vormt ook een waarschuwing tegen al te gemakkelijk ‘crimineel profileren’ waarvan politiefunctionarissen niet zozeer de nadelen benoemen.’

    Met de zinsnede ‘zelfs al is het zo’ blijft het onduidelijk of uit het onderzoek is gebleken dat agenten op basis van ervaringskennis terecht personen staande houden, of dat dit niet het geval is. Het rapport wekt hier bovendien de indruk dat politieagenten ‘al te gemakkelijk crimineel profileren’.  Er wordt echter niet duidelijk gemaakt hoeveel agenten ‘al te gemakkelijk crimineel profileren’, en evenmin of dit wordt beoordeeld als etnisch profileren.

     

    Interviews met politieagenten

    De UvL beoogt ook de percepties van politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren te onderzoeken. Hiertoe wordt als onderzoeksvraag gehanteerd: Welke opvattingen hebben politiefunctionarissen over etnisch profileren? De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse agenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport wordt de beantwoording van de stelling echter op een andere wijze geïnterpreteerd.

    De twee studenten hebben interviews gehouden met 31 agenten (met wie tijdens de politiediensten is meegelopen), zes wijkagenten en twee diversiteitsdeskundigen. Aan 33 agenten (de bovengenoemde 31 agenten plus twee wijkagenten) werd de volgende stelling voorgelegd: ‘Er wordt gezegd dat sommige politieagenten mensen van bepaalde etnische groepen staande houden omdat zij denken dat deze groepen eerder bepaalde vormen van criminaliteit plegen dan andere groepen.’ Dit werd door 21 agenten beaamd. De vraag of men denkt dat dit veel voorkomt, werd door 10 agenten bevestigend beantwoord. Maar de vraag of men denkt dat dit niet veel voorkomt, werd door twee agenten bevestigend beantwoord.

    De conclusie lijkt hier gerechtvaardigd dat de antwoorden aanleiding geven te veronderstellen dat etnisch profileren op een aanzienlijke schaal plaatsvindt. De UvL onderkent dit en stelt: ‘Op het eerste gezicht lijken deze percepties in tegenspraak met de observaties, die weinig aanwijzingen voor etnisch profileren lieten zien.’ Vervolgens geeft de UvL echter aan een andere interpretatie aan de antwoorden op de stelling te geven. ‘Een blik op de toelichtingen bij deze vragen en andere relevante uitspraken van achttien agenten, zes wijkagenten en twee diversiteitsdeskundigen plaatst deze antwoorden in perspectief en maakt tevens duidelijk dat uit de toelichtingen relativering en nuance blijkt.’

    De UvL-interpretatie van de antwoorden op de stelling is dus: de antwoorden van de 33 agenten vormen geen aanwijzing voor het plaatsvinden van etnisch profileren en het merendeel van de geïnterviewde agenten denkt niet dat etnisch profileren voorkomt. Het rapport bevat geen inzichtelijke onderbouwing van deze interpretatie. De ‘blik op de toelichtingen bij deze vragen’ maakt niet duidelijk om hoeveel toelichtingen het gaat. In het rapport worden weliswaar enige uitspraken van agenten geciteerd, maar er wordt niet aangegeven hoeveel uitspraken de interpretatie van de onderzoekers onderbouwen, en hoeveel dit niet doen. Er wordt naar andere relevante uitspraken van 18 agenten verwezen, hetgeen impliceert dat de interviews met de overige 15 agenten verder buiten beschouwing worden gelaten. Het is hiermee onduidelijk in hoeverre de betreffende uitspraken van de 18 agenten representatief zijn voor alle 33 geïnterviewden.

     

    Inhoudelijke verklaringen

    Er worden drie inhoudelijke verklaringen gegeven op de vraag waarom de beantwoording van de stelling door de 33 geïnterviewde agenten niet als aanwijzing kan worden opgevat voor het plaatsvinden van etnisch profileren. Deze verklaringen zijn niet inzichtelijk.

    Ten eerste duiden de antwoorden op de stelling er volgens de onderzoekers op dat een aantal agenten de vraagstelling niet goed begrepen heeft. ‘Een aantal politieagenten (ook) van etnisch profileren spreken wanneer relatief veel personen met een migrantenachtergrond worden staande gehouden, omdat die nu eenmaal een groot aandeel van de bevolking uitmaken in bepaalde wijken.’ In dit geval is er – volgens de onderzoekers – geen sprake van etnisch profileren. ‘Een aantal agenten’ heeft de vraagstelling niet goed begrepen, maar er wordt niet duidelijk gemaakt hoeveel agenten de vraagstelling dan niet goed begrepen hebben.

     

    Men kan zich bovendien afvragen of – wanneer een aantal agenten de stelling niet goed begrepen zou hebben – de stelling überhaupt voldoende duidelijk is geformuleerd. Dit roept vragen op over de validiteit van het onderzoek: wanneer de stelling onduidelijk was voor de respondenten, is het de vraag in hoeverre er de onderzoekers betrouwbare conclusies kunnen trekken op basis van de antwoorden van de respondenten.

    Ten tweede duiden de antwoorden van de agenten er volgens de onderzoekers op dat het onderwerp etnisch profileren leeft binnen de Haagse politie, omdat de geïnterviewden hierover door jongvolwassenen op zijn aangesproken. Aan de 33 agenten is tevens gevraagd of zij denken dat jongvolwassenen denken dat etnisch profileren veel voorkomt, hetgeen door de meerderheid bevestigend werd beantwoord. Er wordt echter niet duidelijk gemaakt waarom deze uitkomst de herinterpretatie van de antwoorden van de geïnterviewden zou onderbouwen.

    Ten derde stellen de onderzoekers dat politieagenten nu eenmaal altijd tot op zekere hoogte profileren. ‘Dat wijst op het grijze gebied dat we signaleerden in de definitie van etnisch profileren. Agenten profileren altijd tot op zekere hoogte in hun werk.’ Er wordt niet duidelijk gemaakt wat de relevantie is van deze interpretatie. De constatering dat agenten tot op zekere hoogte profileren, wekt bevreemding. Het gaat er immers om in hoeverre het ‘op zekere hoogte profileren’ sprake is door de UvL als etnisch profileren wordt beoordeeld.

     

    ‘Weinig kritische houding’

    De UvL gaat ook in dit deel van het rapport ook in op de rol van ervaringskennis (de oververtegenwoordiging van bepaalde etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit) als rechtvaardiging voor een politiecontrole. Ook hier wordt niet duidelijk gemaakt in hoeverre het meewegen van dergelijke ervaringskennis als een objectieve rechtvaardiging voor een controle, of als etnisch profileren, wordt beoordeeld.

    Volgens het rapport neemt ‘een deel van de respondenten […] een weinig kritische houding tegenover het meewegen hiervan bij het nemen van beslissingen op straat,’ De verwijzing naar ‘een deel van de respondenten’ maakt niet duidelijk hoeveel van de geïnterviewde agenten een dergelijke ‘weinig kritische houding’ aannemen. Tevens is het onduidelijk of het aannemen van een weinig kritische houding als etnisch profileren wordt beoordeeld: ‘Dit betekent niet per se dat ze etnisch profileren, maar het is wel een punt van aandacht.’

    De onderzoekers stellen voorts dat ‘enkele respondenten van mening (zijn) dat sommige van hun collega’s wel eens te makkelijk actie ondernemen bij personen met een migrantenachtergrond.’ Door te spreken over ‘enkele respondenten’ blijft wederom onduidelijk hoeveel van de geïnterviewde agenten deze mening zijn toegedaan. Deze informatie lijkt echter wel degelijk relevant voor het maken een analyse van het plaatsvinden van etnisch profileren, zeker daar deze agenten over hun collega’s spreken.

    Het is tevens onduidelijk wat bedoeld wordt met ‘te makkelijk actie ondernemen bij personen met een migrantenachtergrond’, en of dit als etnisch profileren wordt beoordeeld. Men geeft de volgende toelichting: ‘dit komt wel overeen met het begrip etnisch profileren zoals dat in onderzoeken wordt gedefinieerd.’ De verwijzing naar definities in andere onderzoeken is verwarrend, aangezien het niet zozeer relevant is of het ‘te gemakkelijk actie ondernemen’ overeenkomt met in andere onderzoeken gehanteerde definities van etnisch profileren. Het is met name relevant hoe de UvL het ‘te gemakkelijk actie ondernemen’ in haar eigen onderzoek beoordeelt, en of men dit als zijnde etnisch profileren beoordeelt. Dit wordt in het rapport echter niet duidelijk.

     

    Ontvangst van het rapport

    Uit het onderzoek van de UvL wordt de conclusie getrokken dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. De analyse roept echter vraagtekens op. Het observatieonderzoek is niet systematisch uitgevoerd. De beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles is weinig inzichtelijk, waarbij nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van agenten bij de keuze welke personen te controleren.Het blijft onduidelijk in hoeverre agenten etnische minderheden controleren op basis van het algemene feit dat zij oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Bovendien maken de onderzoekers niet duidelijk in hoeverre deze oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging of als etnisch profileren wordt beoordeeld. De beantwoording van de stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport wordt hier echter een andere weinig inzichtelijke interpretatie aan gegeven.

    Op 25 juni 2014 geeft Van der Leun een toelichting op het onderzoek tijdens een bijeenkomst in de Haagse gemeenteraad. Hierbij zijn ook andere wetenschappers en deskundigen aanwezig. De aanwezige wetenschappers plaatsen vraagtekens bij de wijze waarop de UvL het etnisch profileren in Den Haag heeft onderzocht, met name bij het observatieonderzoek en de wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles is beoordeeld. De aanwezigen zijn niet op de hoogte van de gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee masterscripties.

    Van der Leun geeft aanvankelijk aan ,,geen behoefte te hebben om weer op methodologische en definitie kwesties in te gaan” en zij voegt hieraan toe: ,,Ik wilde er niet al teveel een methodologische discussie van maken, aangezien we ook verder moeten.” Aangezien er tijdens de bijeenkomst meerdere vragen werden gesteld over het observatieonderzoek, ontstond er echter toch een discussie over de gehanteerde methodologie en de wijze waarop de rechtvaardiging van de geobserveerde politiecontroles in het rapport beoordeeld is.

    De toelichting van Van der Leun neemt de vraagtekens bij de aanwezigen echter niet weg. Emeritus hoogleraar Criminologie Frank Bovenkerk concludeert na afloop: ,,Na dit onderzoek weten we nog steeds niet of de politie etnisch profileert.” [TV Omroep West, 25-06-14]

     

    V. Politiek gebruik van het rapport

    De overheid zal in 2014 en 2015 regelmatig naar het onderzoek van de UvL verwijzen. Zoals door de Haagse burgemeester Van Aartsen in reactie op nieuwe berichten en aantijgingen over discriminatie door de politie van diens korps Haaglanden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie concludeert in een Kamerbrief van 8 juli 2014 dat het Leidse onderzoek niet wijst op stelselmatige discriminerende profilering door de Nederlandse politie en dat nader onderzoek naar etnisch profileren daarom niet meer nodig is: ‘Gelet op het rapport van de UvL in het bijzonder acht ik nader onderzoek op dit momenteel niet noodzakelijk’, aldus voormalig minister Opstelten.

    In de Tweede Kamer bestond in november 2013 nog enige aandacht voor het onderwerp, maar na de publicatie van het Leidse rapport het jaar daarop leek de politiek haar belangstelling voor het onderwerp grotendeels te hebben verloren. Het rapport (en de regeringsreactie hierop) wordt geagendeerd op de lijst van te bespreken onderwerpen voor de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie van 17 november 2014. Het komt echter niet meer aan de orde. Geen van de Kamerleden heeft er nog vragen over.

    De invloed van het rapport van de UvL blijkt nog het meest evident in de regeringsreactie op de aanbevelingen van het VN-comité tegen rassendiscriminatie (CERD). De regering schrijft hierin dat in beschikbare wetenschappelijke onderzoeken geen aanwijzingen zijn gevonden voor structureel etnisch profileren en dat ‘politieoptreden in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen [is] op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden.’

    Deze laatste zin blijkt letterlijk te zijn overgenomen uit het Leidse rapport, waarin op pg. 40 wordt gemeld: ‘De observaties laten zien dat er weliswaar veel personen met een migrantenachtergrond worden benaderd door de politie, maar ook dat het politieoptreden in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen is op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden.’

     

    VI. Conclusie

    Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en wetenschappelijke transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet, totstandkoming en inhoud van het onderzoek.

    Naar aanleiding van het Amnesty-rapport verzoekt de Tweede Kamer het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie om onderzoek te laten verrichten. Tevens krijgen de burgemeester en politie van Den Haag eenzelfde opdracht vanuit de Haagse gemeenteraad vanwege vermeend discriminatoir gedrag van agenten. In november 2013 zeggen Opstelten en Van Aartsen een onderzoek toe naar etnisch profileren in Den Haag door de UvL.

    Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur, de politie en de UvL hebben nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek. Voorafgaand eraan maakten de UvL en de politie Haaglanden in 2011 afspraken om een mogelijk afbreukrisico voor de Haagse politie te voorkomen. De politie Haaglanden signaleerde een mogelijk afbreukrisico wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie. Van der Leun gaf aan de onwenselijkheid hiervan te onderkennen. De politie Haaglanden en de UvL spraken af dat Van der Leun hierop zou letten tijdens de voortgang van het onderzoek. Het rapport van de UvL berust op twee masterscripties criminologie. Twee masterstudenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af.

    De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek. Van der Leun gaf zowel op 4 december 2013, als op 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad. Ze maakte hier geen melding van de afspraken met de politie Haaglanden om een mogelijk afbreukrisico van het onderzoek te voorkomen en verzwijgt dat het rapport van de Universiteit Leiden berust op onderzoek dat is verricht ten behoeve van twee reeds afgeronde masterscripties criminologie. Ook in het Leidse rapport van 2014 wordt geen openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek.

    De gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee scripties werpen tevens een ander licht op de inhoud en de conclusies van het Leidse rapport. De onderzoekers concluderen dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De analyse roept echter vragen op en is op verschillende onderdelen niet inzichtelijk.

    Voorafgaand aan het onderzoek signaleerden de UvL en de politie Haaglanden immers een afbreukrisico en vonden zij het onwenselijk wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatoir gedrag door de Haagse politie. Het ligt in de rede om te veronderstellen dat dit van grote invloed is geweest op de analyse, interpretaties, en conclusies van het onderzoek. De analyse is op verschillende punten weinig of niet inzichtelijk.

    Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles. Die berust namelijk op de inschatting van de onderzoekers waarbij het veelal niet inzichtelijk is waarop deze inschatting is gebaseerd en waarbij er nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van de bij het onderzoek betrokken agenten voor hun keuze welke personen te controleren. Het rapport maakt niet inzichtelijk in hoeverre betrokken agenten zich bij controles baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Het is bovendien onduidelijk of dat gegeven als een rechtvaardiging voor een controle of als etnisch profileren wordt beoordeeld.

    De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport echter worden de antwoorden op een andere niet inzichtelijke manier geïnterpreteerd. Volgens de onderzoekers heeft een aantal agenten de stelling niet goed begrepen, maar dit wordt niet inzichtelijk gemaakt.

    De wetenschappelijke onafhankelijkheid van het onderzoek van de UvL is hierbij in het geding. Onderzoeksleider professor Joanne van der Leun was tijdens het onderzoek tevens lid adviesraad politie Haaglanden. Dit staat op zichzelf geen onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek in de weg, maar de politie Haaglanden heeft zichzelf invloed verkregen door met Van der Leun in 2011 af te spreken dat het onwenselijk is indien het eindresultaat zou wijzen op discriminatoir gedrag door de Haagse politie.

    De titel van het onderzoeksvoorstel dat de UvL in 2011 indiende bij de politie Haaglanden is in dit verband illustratief. De universiteit noemde dit namelijk geen onderzoeksvoorstel, maar een ‘voorstel tot samenwerking’. Onderzoek naar de politie, en samenwerking tussen de universiteit en de politie: het zijn twee verschillende dingen, met te verwachten verschillende uitkomsten.

    De wetenschappelijke transparantie is in het geding. De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek en heeft de gemaakte afspraken met de politie Haaglanden, plus het feit dat het onderzoek berust op twee scripties, verzwegen. De analyse is op verschillende punten weinig of niet inzichtelijk. Het verzwijgen van de afspraken met de politie Haaglanden en dat de inhoud van het onderzoek berust op twee scripties, draagt niet bij aan de inzichtelijkheid van het rapport. Het is evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie.

    Buro Jansen & Janssen heeft in juli 2015 door middel van een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie, en de UvL verzocht om openbaarmaking van de twee scripties, het onderliggende onderzoeksmateriaal (zoals de veldwerkaantekening en de transcripties van de interviews met politieagenten) en andere documenten rond de totstandkoming van het onderzoek. Het Ministerie en de politie Haaglanden hebben hierop enige onderliggende stukken, met name interne e-mails en notities, openbaar gemaakt, maar niet de twee scripties.

    De UvL heeft – behoudens het bij de politie Haaglanden in 2011 ingediende onderzoeksvoorstel – geen documenten openbaar gemaakt. De UvL weigert de twee scripties openbaar te maken, alsmede het onderliggende onderzoeksmateriaal. Door het niet openbaar maken van de twee scripties is het niet mogelijk om de inhoud van het Leidse rapport ermee te vergelijken. Het blijft hiermee onder meer onduidelijk in hoeverre de onderzoeksvragen van de scripties overeenkomen met de in het Leidse rapport van 2014 gehanteerde onderzoeksvragen.

    Met het niet openbaar maken van het onderliggende onderzoeksmateriaal blijft het onduidelijk in hoeverre de gemaakte afspraken tot aanpassingen van de scripties door Van der Leun hebben geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties – en later in het Leidse rapport – zijn opgenomen.

    In december 2015 heeft Buro Jansen & Janssen bij de UvL bezwaar aangetekend tegen de afwijzing op het WOB verzoek. In maart 2016 weigert de UvL echter ook na bezwaar om de twee scripties, en het onderliggende onderzoeksmateriaal van het rapport, openbaar te maken. Hiermee houdt de UvL het gebrek aan wetenschappelijke transparantie in stand.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

     Besluit universiteit van Leiden Wob etnisch profileren onderzoek

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/unileidenbesluitonderzoeketnischprofileren.pdf

    Besluit op bezwaar universiteit van Leiden Wob etnisch profileren onderzoek

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/unileidenbesluitopbezwaaretnischprofileren.pdf

    Besluit openbaar ministerie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/ombesluitetnischprofilerenonderzoekpoleidens.pdf

    Besluit politie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/politiebesluitetnischprofilerenonderzoekleidenenstukkend.pdf

    Besluit op bezwaar politie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/politiebesluitopbezwaaretnischprofilerenonderzoek.pdf

    Besluit Ministerie van Veiligheid en Justitie Wob etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/minvenjetnischprofilerenonderzoekleidenbesluitenstukken.pdf

    Besluit op bezwaar Ministerie van Veiligheid en Justitie Wob etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/minvenjbeslissingopbezwaaretnischprofilerenonderzoekleiden.pdf

     Amnesty International (2013). Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken.

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/proactiefoptredenvormtrisicovoormensenrechten.pdf

    Frank Bovenkerk (2014). Etnisch profileren. De Gids. 2 november 2014.

    http://www.de-gids.nl/artikel/etnisch-profileren/

    Sinan Çankaya (2014). Verkeerde aanpak onderzoek naar racisme bij Haagse politie www.joop.nl 20 juli 2014

    http://www.joop.nl/opinies/verkeerde-aanpak-onderzoek-naar-racisme-bij-haagse-politie

    Joanne Van der Leun, Maartje Van der Woude, Avalon  Leupen,  Rogier Vijverberg en Robin Vrijhoef (2014): Etnisch profileren in Den Haag ? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat.

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/EtnischprofilereninDenHaagEenverkennendonderzoek.pdf

    Maartje van der Woude en Joanne van der Leun (2013). De Nederlandse veiligheidscultuur als katalysator voor etnisch profileren. In: Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 2013 (3) 2, pp. 123-236

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/DeNederlandseveiligheidscultuuralskatalysatorvooretnischprofileren.pdf

    ‘Haagse burgemeester: geweld geen structureel probleem’, Omroep West, 7 november 2013.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2371760/Haagse-burgemeester-Geweld-politie-geen-structureel-probleem

    ‘Bijeenkomst over discriminatie bij de politie afgeblazen door commotie’, Omroep West, 4 februari 2014.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2453409/Bijeenkomst-over-discriminatie-bij-de-politie-afgeblazen-na-commotie

    ‘Je kunt niet concluderen dat er niet wordt gediscrimineerd door de politie’, Omroep West, 25 juni 2014.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2594729/Je-kunt-niet-concluderen-dat-er-niet-wordt-gediscrimineerd-door-de-politie

    “Is de politie nu wel of niet schuldig aan etnisch profileren”, Zaman Vandaag, 4 juli 2014.

    http://www.zamanvandaag.nl/nieuws/binnenland/5486/de-politie-nu-wel-niet-schuldig-aan-etnisch-profileren

    Wetenschappers in dienst van de overheid. (samenvatting van de reconstructie)

    Het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan, roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet en totstandkoming van het onderzoek.

    De Universiteit van Leiden (UvL) publiceert in 2014 het rapport Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat. Het betreft een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag waarin wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden ervan.

    Voorafgaand aan het onderzoek maakte de UvL echter afspraken met de politie Haaglanden om een afbreukrisico te voorkomen en het onderzoek aan te passen wanneer het zou wijzen op discriminatoir optreden van de Haagse politie. Dit blijkt uit stukken die recentelijk door Buro Jansen & Janssen zijn verkregen via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB).

     

    Totstandkoming onderzoek

    In de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad werd in november 2013 verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. Aanleiding was een rapport van Amnesty International waarin de Nederlandse overheid werd opgeroepen om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en aan te pakken, en aanhoudende berichtgeving over politiediscriminatie in Den Haag.

     

    Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de burgemeester van Den Haag, Van Aartsen, zeggen vervolgens een wetenschappelijk onderzoek toe binnen het politiekorps Haaglanden, uitgevoerd door de UvL onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Van der Leun is ten tijde van het onderzoek tevens lid van de adviesraad van de politie Haaglanden.

    Het Leidse onderzoek verschijnt juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. De regering en de politie verwijzen in 2014 en 2015, in antwoord op vragen en aantijgingen over politiediscriminatie, nog regelmatig naar het Leidse onderzoek.

    Uit de op basis van een WOB-verzoek opebaar gemaakte onderliggende stukken van het onderzoek, ter beschikking gesteld door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie en de UvL, blijkt dat de Leidse universiteit en de politie Haaglanden voorafgaand het onderzoek al eind 2011 onderling hebben afgesproken een mogelijk afbreukrisico voor de politie te voorkomen indien het onderzoek zou wijzen op discriminatoir optreden van Haagse agenten.

    Notulen van de korpsdirectie van Haaglanden van 27 december 2011: ‘Afbreukrisico [van het onderzoek] kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij […] dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’

    Deze afspraak werd gemaakt nadat de UvL de politie Haaglanden had benaderd met een voorstel dat voorzag in een onderzoek door twee masterstudenten ten behoeve van masterscripties criminologie. De studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. De scripties waren in eerste instantie bedoeld voor intern gebruik voor de politie Haaglanden. Het Leidse rapport van 2014 berust op deze scripties.

     

    Onjuiste voorlichting

    De UvL, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur en de politie hebben nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad zijn onvolledig, en deels onjuist, geïnformeerd. Opstelten en Van Aartsen hebben het eind 2013 over een lopend onderzoek, maar verzwijgen de gemaakte afspraken en het feit dat het Leidse onderzoek berustte op twee in 2013 afgeronde masterscripties.

    Wanneer Opstelten en Van Aartsen in november 2013 het onderzoek toezegden, zijn de voornaamste conclusies reeds bekend, aangezien de twee studenten hun scripties al in augustus 2013 hadden afgerond. Dit blijkt tevens in een interne nota verkregen via de WOB: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag. 2013]

    De UvL heeft nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van Etnisch profileren in Den Haag? Van der Leun geeft zowel op 4 december 2013 als op 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad, maar verzwijgt de gemaakte afspraken met het korps Haaglanden en het feit dat het Leidse rapport berust op onderzoek verricht ten behoeve van twee masterscripties. Ook in het rapport zelf wordt hierover geen openheid van zaken gegeven.

     

    Vraagtekens

    Het rapport van de UvL verschijnt in juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee eerder afgeronde scripties, werpen tevens een ander licht op de inhoud en de conclusies van het rapport.

    De inhoud van het onderzoek roept vraagtekens op. Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles. De beoordeling berust daarentegen op een inschatting van de onderzoekers, waarbij het veelal niet inzichtelijk is gemaakt waarop deze gebaseerd is. Er is door de masterstudenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren.

    Het onderzoek naar de percepties van politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren is evenmin duidelijk. De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport worden de uitkomsten op een andere, weinig inzichtelijke wijze geïnterpreteerd.

    Het verzwijgen van de in 2011 gemaakte afspraken met de politie Haaglanden en dat het onderzoek berust op twee scripties, draagt niet bij aan de inzichtelijkheid van het rapport. Het is evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie.

    De UvL weigert om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken. Het blijft onduidelijk in hoeverre de gemaakte afspraken tot aanpassingen van de scripties door Van der Leun hebben geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties – en later in het Leidse rapport – zijn opgenomen. De UvL houdt hiermee het gebrek aan wetenschappelijke transparantie in stand.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    Je suis Charlie!

    Ze stonden allemaal op de barricades na de aanslag op het Franse satirische blad Charlie Hebdo. Ze verdrongen elkaar zowat voor de camera’s. Staatshoofden, regeringsleiders, partizanen van het vrije woord. Vóór de camera’s waren het allemaal grote voorstanders van de vrijheid van de pers, van de democratie en van de vrijheid van meningsuiting. Je suis Charlie, riepen ze.

    Inmiddels bevinden we ons niet meer vóór, maar áchter de camera’s. En wat zien we daar? De grote vrijheidsstrijdster Merkel maakt de weg vrij voor de vervolging van de Duitse bespotter van de Turkse premier Erdogan. Minder dan een week later staat ze in de Zeeuwse metropool Middelburg om een hoge onderscheiding in ontvangst te nemen. Regeringsleider erbij, geen enkele kritiek, geen enkel protest. Ich bin der Charlie? Op-Merkel-ijk.

    Die kritiek op een vreemd staatshoofd doet ons in Nederland natuurlijk meteen denken aan de censuur in het Derde Rijk. Daarom is het zo vreemd dat er juist vanuit het kritische Nederland geen enkele kritiek komt. Vreemd? Of is er in Nederland ook geen echte persvrijheid?

    Waarschijnlijk is er in Nederland vooral sprake van zelfcensuur. Een soort zeer vergaande beleefdheid om problemen niet te benoemen of zelfs goed te praten. Tijdens de oorlogen die Nederland mee hielp voeren in Irak en Afghanistan was er al sprake van ’embedded’ journalistiek. Journalisten konden met het leger meereizen ‘voor hun eigen veiligheid’, maar schreven dan wel positief over de Nederlandse militaire bezigheden.

    Bijna alle journalisten deden mee met deze vorm van censuur. Eén van de zeer weinigen die weigerden zich te conformeren was Arnold Karskens. Karskens trok meestal alleen het land in en sprak met de mensen zelf. Terug in Nederland verscheen hij dan foeterend en blazend op televisie met nieuws over Nederlandse schuld bij dodelijke schietpartijen en bombardementen. En passant was hij ook nog op zoek naar oorlogsmisdadigers en oorlogsprofiteurs. Dankzij Karskens liepen zij tegen de lamp en werden in heel Nederland bekend.

    Het optreden van Karskens heeft tenminste als voordeel dat de burger niet in slaap valt en wordt geconfronteerd met nieuws dat andere media vaak niet of anders brengen. Karskens is niet te vatten, hij ligt dwars, evolueert volgens sommigen van linkse signatuur tot rechtse sympathieën, benoemt zichzelf tot held en experimenteert met crowd-funding. Lezen van zijn artikelen brengt de lezer op zijn minst tot de slotsom dat er ook ander nieuws is.

    Dupont schreef op 18 april in het artikel ‘Branche-organisaties’: ‘‘Dit terwijl twee jaar geleden werd afgesproken om die term in die context niet meer in de mond te nemen. Ze zegt dat het langdurig negatief publiceren over motorclubs uiteindelijk leidt tot een daling van de omzet van motorverkopers.’ Het ging hier over Gemma Warmerdam, secretaris van de afdeling Gemotoriseerde Tweewielers van de RAI. Warmerdam trok van leer tegen politiechef Paauw van Rotterdam, nadat deze had gesproken over het verbieden van motorclubs. En daar stak het Warmerdam, want, zo riep zij nijdig, er waren twee jaar geleden afspraken gemaakt om motorclubs ‘motorbendes’ te noemen wanneer het ging om ‘onepercenters’. Anders zou er schade optreden voor motorverkopers. Gemma riep politie, overheidsfunctionarissen en media op voorzichtig te zijn met de term ‘motorclub’.

    Er wordt hier dus door een lobbyiste van de Gemotoriseerde Tweewielers opgeroepen zich te houden aan afspraken gemaakt tussen politie, overheidsfunctionarissen en de media. Met als doel meer motorfietsen te verkopen. Afspraken? Wie hebben die afspraken gemaakt? Welke overheidsfunctionarissen? Welke politiemensen? Welke journalisten of kranten? Je suis Charlie?

    En nu het toch weer gaat over motorclubs, kijken we meteen even verder naar hoe er over die clubs geschreven wordt. Op 8 april 2016 schrijft Gerlof Leistra in Elsevier: ‘Mocht een verbod te ver gaan – ook bikers kunnen zich beroepen op de vrijheid van vereniging – dan kan hen in elk geval het leven zuur worden gemaakt. Bijvoorbeeld door ze geen vergunning te geven voor feesten en ook de vergunning voor hun clubhuis nog eens tegen het licht te houden. Louter hun aanwezigheid op straat is een gevaar voor de openbare orde. Alle strafdossiers leveren bij elkaar het beeld op van organisaties waarvan veel criminelen lid zijn. Het verschil met een criminele organisatie is louter juridisch.’

    Leistra geeft in dit artikel niet alleen zijn mening, hij fantaseert ook: ‘Leden van de clubs houden zich onder meer bezig met drugs- en wapenhandel, afpersing, prostitutie en protectie. Zodra ze in elkaars vaarwater belanden, is het meteen oorlog: kom niet aan ons geld!’

    Leistra is niet aan zijn proefstuk. Al jaren fulmineert de ‘misdaadverslaggever’ tegen motorclubs en pleit hij voor een verbod. In motorland is de brave Leistra echter totaal onbekend. Niemand heeft hem ooit gezien of gesproken. Alle informatie waarmee Leistra komt lijkt onmiddellijk afkomstig van de politie.

    Op het Facebookweblog ‘Discriminatie van motorclubs’ worden regelmatig journalisten aan de kaak gesteld die volgens de maker van het blog de feiten verdraaien of er op los fantaseren. Met name oud-politieman, nu journalist, John van den Heuvel, Bjorn Thimister en Mick van Wely van De Telegraaf krijgen het voor hun kiezen. Deze journalisten lijken volgens het blog partizanen van de overheid in plaats van het vrije woord. Ook het NOS Journaal moet er in het blog vaak aan geloven.

    Op 20 oktober 2015 schreef Dupont al in het artikel ‘De mol die eigenlijk een rat was’: De aangehouden burger die voor RTL-4 werkte is Peter van Vugt, een oude bekende. Van Vugt begon zijn carrière bij de politie Brabant Zuid-Oost, waar hij lid was van een arrestatieteam. Peter van Vugt was tevens eigenaar van het bedrijf Quick Look Investigations en werkte al jaren nauw samen met de eveneens uit Eindhoven afkomstige oud-politieman John van den Heuvel. Op Ibiza verzorgde Peter van Vugt de beveiliging van enkele vermogende Nederlanders die daar woonden. Van Vugt wordt volgens De Telegraaf verdacht van vuurwapenbezit en het uitlokken van het lekken van politiegegevens. Overigens heeft dat waarschijnlijk niets te maken met John van den Heuvel zelf of zijn programma.’

    In een artikel van The Post Online van 26 april 2016 zegt Arnold Karskens over de NOS: ‘Het NOS Journaal is, afgewogen tegen het budget, het slechtste journalistieke programma. Ver beneden de maat. Ze zijn doorgeefluik voor nieuws uit Den Haag, Brussel en Washington. Veel NOS’ers worden later voorlichter, ze likken zich in bij de macht. Niets ten nadele van sommige correspondenten, maar de redactie is niet goed. Daar zijn ze meer ambtenaar dan journalist.’

    Op dezelfde dag meldt Quotenet.nl enkele andere uitspraken van Karskens: ‘Nou je hebt natuurlijk pure corruptie, zoals een Telegraaf-journalist die voor geld slecht schrijft over een huurder die de huisbaas eruit wil hebben. Maar wat je vooral veel ziet is dat de commercie, de advertentie-afdeling zich met de inhoud bemoeit. Dan zijn er nog journalisten die al tijdens hun werk voorsorteren op een baan als woordvoerder ergens. Of journalisten die overstappen naar de politiek of adviseur worden bij een ministerie of partij, en daarna zelfs weer doodleuk terugkeren in de journalistiek. Mensen die niet gaan voor het onthullen en het openbaren, zoals ze zouden moeten doen, maar voor hun toekomst of pensioen. Wat ook opvallend is dat veel Nederlandse journalisten er helemaal geen moeite mee hebben samen te werken met de AIVD.’

    Het zijn zeer ernstige beschuldigingen van een man die al vele jaren meedraait in de journalistiek. Journalisten die zich laten omkopen, samenwerken met inlichtingendiensten, politieke belangen hebben of commerciële belangen van media die belangrijker zijn dan nieuwsgaring en publieksvoorlichting. Is het waar wat Karskens daar allemaal roept? Hij durft het in ieder geval te zeggen. Want het opnemen tegen een machtig concern als De Telegraaf doe je niet zomaar. Of de machtige staatsomroep NOS bekritiseren.

    Het verwijt van Karskens over journalisten in de politiek is in ieder geval zeker niet uit de lucht gegrepen. Rinke van de Brink werkt al jaren bij de staatsomroep NOS en zegt over zichzelf op over.nos.nl : ‘In al die jaren in de journalistiek zijn mijn drijfveren dezelfde gebleven: nieuwsgierigheid, het zoeken naar de feiten en het aandragen van informatie om die feiten te kunnen begrijpen.’ Van den Brink geeft op dezelfde pagina aan hoe hij zijn journalistieke carrière begon, maar verzwijgt dat hij vele jaren lang redacteur was van het communistische blad De Waarheid. In het boek ‘De schijn-élite van de valsemunters’ zegt auteur Martin Bosma dat Rinke redacteur was van het blad en lid van de CPN van mei 1977 tot september 1983. Nogal politiek gekleurd dus. Maar toch nog goed terecht gekomen, want de NOS betaald zijn medewerkers goed. Haast Kafkaesque zo’n ommeslag.

    Het Dagblad van het Noorden plaatste op 26 april 2016 een stuk van rechtbankjournalist Rob Zijlstra. ‘Organisaties proberen steeds nadrukkelijker grip te krijgen op de inhoud van journalistieke publicaties’, zegt hij. Zijlstra schiet uit zijn slof door een eerder artikel van hem over de politie in de noordelijke provincies. ‘De politie had het reeds gecorrigeerde artikel nogmaals voor publicatie willen inzien. Nog meer regie. Eigenlijk had het een heel ander artikel moeten zijn. Eigenlijk hadden ze het zelf willen schrijven. De teleurstelling, meldt de voorlichter, heeft ook gevolgen. Geen nieuwe afspraken.’

    ‘Journalisten die niet naar de pijpen dansen van de voorlichter van de politie kunnen het vergeten.’, is de conclusie van journalist Rob Zijlstra. En dat is zeer ernstig. De politie als bedwinger van het vrije woord.

    Een korte rondgang door het land van de ‘onafhankelijke pers’ levert dus al meteen iets op:

    Er worden afspraken gemaakt tussen de media en belangenorganisaties/brancheorganisaties.

    De politie wil alleen journalisten te woord staan die schrijven wat zij willen.

    Sommige journalisten of medewerkers van journalisten zijn oud-politiemensen en sommigen nemen het niet zo nauw met de wet.

    De krijgsmacht neemt ‘voor hun eigen veiligheid’ embedded-journalisten mee in oorlogsgebieden, waar zij eigenlijk onafhankelijk nieuws zouden moeten vergaren.

    Journalisten hebben een politiek extremistisch verleden en werken nu voor een staatsomroep die onder vuur ligt als eenzijdig.

    Journalisten of media hebben commerciële belangen bij onderwerpen waarover zij schrijven.

    Journalisten zijn over bepaalde onderwerpen totaal kritiekloos.

    Journalisten werken samen met inlichtingendiensten.

    Journalisten proberen hun eigen mening koste wat kost, ook door verdachtmakingen, aan de lezer op te dringen. Zelfs wanneer de feiten die zij presenteren helemaal niet bewezen zijn.

    Je suis Charlie? Ja, Charlie Chaplin!

     

     

     

    Ondermijning als goudmijn

    Wie op LinkedIn het woord ‘ondermijning’ als zoekwoord intoetst krijgt een grote reeks resultaten. Vrijwel alle resultaten hebben betrekking op leden van de politie of justitie. Maar liefst 186 resultaten kijken met hun stoere blik via kleine fotootjes de bezoeker van de website aan. LinkedIn lijkt daarmee een datingsite, maar niets is minder waar.

    De mannen en vrouwen die op LinkedIn van hun kwaliteiten kond doen, doen dat niet om anderen te ontmoeten of om een toekomstige werkgever op zichzelf te attenderen maar geheel zonder enig ander oogmerk dan graag laten weten dat ze bij de aanpak van ‘ondermijning’ betrokken zijn. Ze laten eigenlijk de wereld weten dat zij bijzondere mensen zijn. Mensen gespecialiseerd in ‘ondermijning’.

    Manager, omgevingsmanager, teamleider ondermijning, recherchekundige, projectsecretaris, senior adviseur, strategisch analist, pilot fenomeenmethode, operationeel specialist of operationeel expert zijn de klinkende functies waarmee de politieagenten van vandaag zichzelf omschrijven. Steevast gevolgd door het woord ‘ondermijning’. Was je vroeger gewoon veldwachter of agent, tegenwoordig verbergt de agent zich samen met de wetsovertreders achter onduidelijke woorden. Wat precies hun bezigheden zijn is daarmee vaag geworden.

    Wie verder zoekt op LinkedIn ziet dat in een aantal gevallen dat woord ‘ondermijning’ wordt gevolgd door het woord ‘Outlaw Motorcycle Gangs’. Blijkbaar brengt de politie die twee termen graag met elkaar in verband. Over die OMG’s leest u hier al vaak genoeg. Reden dus om eens te kijken naar ‘ondermijning’.

    Dupont raakte al eerder gefascineerd door het woord ‘ondermijning’. In het artikel ‘De politiedatabank van Outlaw VVD’ers’ van 20 maart 2016 schreef hij: ‘Op de site politie.nl lezen wij het volgende: ‘Ondermijnende criminaliteit, wat is dat nou eigenlijk? De exacte definitie is moeilijk in een zin samen te vatten, maar grofweg betekent het de vermenging van de onderwereld en de bovenwereld. Het is een maatschappelijk probleem. Praktijkvoorbeelden zijn er te over: De buurman die wiet verbouwt op zijn zolder waardoor brand kan ontstaan, mensenhandelaren die hun slachtoffers dwingen tot prostitutie, maar ook overlastgevende hangjongeren op een pleintje die ervoor zorgen dat omwonenden geen aangifte durven te doen. Ondermijnende criminaliteit raakt ons allemaal.’

    Ja, die mensenhandelaren snappen wij wel. Maar overlastgevende jongeren? Wat doen die dan? Voetballen? Naar meisjes fluiten? En dan die buurman. Moeten daar ‘omgevingsmanagers ondermijning’, ‘strategisch analisten ondermijning’ of zelfs ‘operationeel experts ondermijning’ achteraan? Of zou toch die oude veldwachter hier wonderen doen?

    Op 6 maart 2016 schreef nu.nl het volgende over ‘ondermijning’: ‘Het ‘courageteam’ richt nu meer en meer op de ondermijnende criminaliteit. Hierbij gaat het om zaken als mensenhandel, de productie en handel van drugs, vrijplaatsen van criminaliteit en criminele motorbendes.’ We zien dat plotseling de criminele motorbendes er weer worden bijgehaald. Welke bendes? Geen enkele club is nog verboden.

    Omdat dat woord ‘ondermijning’ blijkbaar zorgt voor vraagtekens, zijn er speciale cursussen. Lessen om erachter te komen hoe erg ‘ondermijning wel niet is. Op de website www.sbo.nl is te zien hoe de geïnteresseerde kandidaat zich kan inschrijven voor een achtdaagse ‘Cursus bestuurlijke aanpak ondermijning.’ Het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid omschrijft zichzelf als volgt: ‘Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO) organiseert onder de vlag van Euroforum, al ruim 40 jaar events, opleidingen en trainingen. In samenwerking met vooraanstaande partners, sprekers en docenten zijn we leading in het spotten van nieuwe trends, die we vertalen naar inhoudelijke opleidingen en innovatieve events.’

    SBO is dus een particuliere organisatie die cursussen geeft. De genoemde cursus ondermijning heeft als doel onder meer: Samenwerken met het LIEC/RIEC door gemeenten, handvatten voor bestuurlijke instrumenten in uw gemeente aangeven en hoe u criminele netwerken kunt ontmoedigen zich in uw gemeente te vestigen. Strategie en tactiek met betrekking tot het beheersen en bestrijden van criminaliteit gaat dus niet van een centrale overheid uit, maar van een particulier opleidingsbedrijf. En dat particuliere bedrijf probeert ambtenaren die daar een cursus volgen bang genoeg te maken voor ‘ondermijnende criminaliteit’ zodat ze bepaalde door SBO geregisseerde maatregelen kunnen gaan nemen.

    De docenten van SBO zijn in een aantal gevallen zelf ook ambtenaren die voor SBO cursussen geven. We zien bij de diverse docenten van SBO burgemeesters, hoogleraren, docenten van een politieacademie, leden van het Openbaar Ministerie, leden van de Nationale Politie of leidinggevenden van het LIEC/RIEC. Eén van die burgemeesters is de Veldhovense Jack Mikkers. Over hem schreef het Eindhovens Dagblad op 16 augustus 2014: ‘Vriendschap burgemeester Veldhoven met lokale ondernemer wekt wantrouwen’. In het artikel wordt de VVD’er Mikkers beschuldigd van vriendjespolitiek. Interessant, want vriendjespolitiek is nou juist echte ondermijning. Het samenkomen van de bovenwereld met de onderwereld. Maar goed, Mikkers is daarmee nog niet schuldig. Voor sommigen blijkbaar wel verdacht.

    Een andere docent is Jeroen Kemna. Kemna heeft zijn eigen adviesbureau nadat hij jarenlang was gespecialiseerd in ‘woonwagenzaken’, onder meer bij het bedrijf Be Flex. Op LinkedIn (alweer?) het volgende daarover: ‘Be Flex is een (uitvoerings-)organisatie en adviesbureau voor overheidsorganen en bedrijfsleven voor maatschappelijke en economische vraagstukken, projectmanagement en risicoanalyses, speciaal op het gebied van bijzondere doelgroepen, zoals woonwagencentra, krachtwijken, woonboten en andere bijzondere doelgroepen.’

    Ja, bijzondere doelgroepen. Van die bijzondere doelgroepen is het maar een kleine stap naar de ‘paralelle samenleving’, zoals zo gevreesd door de politie en vervolgens naar ‘ondermijning’. Heb je verstand van bijzondere doelgroepen, dan heb je dus blijkbaar ook verstand van ‘ondermijning’. Jeroen Kemna is ook actief als politicus bij de partij Leefbaar Nederland. We zien dus niet alleen ‘bijzondere doelgroepen’, maar ook particuliere bedrijven die actieve ambtenaren in dienst hebben om andere ambtenaren cursussen te geven of advies te geven.

    Dupont vroeg zich af of een dergelijke cursus niets voor hem was. Op de site van SBO stond wat de achtdaagse cursus kostte: 3999,00 euro exclusief btw. Nogal een investering. Dupont besloot dus eens te kijken naar een redelijk alternatief. En dat was er. Op 16 maart 2016 werd in de Utrechtse Jaarbeurs de ‘Dag van de Ondermijning’ gehouden. Buitengewoon interessant. Sprekers op deze bijzondere dag waren ambtenaren, medewerkers van het Openbaar Ministerie, politiemensen en oud-politiemensen en mensen die zowel politiefunctionaris waren als ook particulier belanghebbende.

    Wij geven enkele voorbeelden van sprekers: Bernard Welten, de oud-hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie. Rtlnieuws.nl schreef op 30 juli 2013 over hem: ‘Bernard Welten grootste verdiener politie. Welten verdiende in 2012 219.584 euro per jaar, maar komt inclusief pensioenafdracht en levensloop uit op totaal 284.052. Hij was tot eind 2011 hoofdcommissaris in Amsterdam. Momenteel is hij buitengewoon adviseur van de Nationale Politie en lid van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Zijn salaris is ruim boven de norm van minister Opstelten, 187.340 euro. Opstelten heeft Welten gevraagd om een deel van zijn salaris in te leveren, maar die heeft dat geweigerd.’

    Een andere spreker is Wendy van der Krift, die over zichzelf zegt: ‘Mede-eigenaar van VeelzijdigVeilig. Een bedrijf dat gemeenten ontzorgt bij de aanpak van sociaal kwetsbare buurten, waarin ondermijning op de loer ligt. Naast deze functie is zij momenteel werkzaam als teamchef bij de Nationale politie, waar zij voorheen als omgevingsmanager Ondermijning werkte.’

    Maar ook Kas Donkers die spreekt over ‘criminele motorbendes’. Hij wordt zo geïntroduceerd: ‘De laatste jaren worden leden van Outlaw Motorcycle Gangs steeds vaker in verband gebracht met zware georganiseerde criminaliteit.’ Er zijn helemaal geen criminele motorbendes, want er is nog steeds geen rechterlijke uitspraak. Verder is het de eigen organisatie van meneer Donkers die dat criminele verband legt.

    Weer een andere spreker is Pieter Tops die onvrijwillig vertrok bij de politieacademie (Brabants Dagblad, 9 april 2013).

    Het tarief om deel te mogen nemen aan zo’n ondermijnend dagje is maar liefst 395 euro. Nogal een bedrag.

    We komen tot enkele gevaarlijke conclusies:

    1. ‘Ondermijning’ is een nieuw gevaar waar enkele particuliere bedrijven wel raad op weten.
    2. ‘Ondermijning’, ‘bijzondere doelgroepen’ en ‘criminele motorbendes’ worden meestal in één adem genoemd en maken ook meestal samen deel uit van het ‘probleem’ en de ‘oplossing’.
    3. Bij particuliere bedrijven geven ambtenaren cursussen en workshops aan andere ambtenaren zonder dat de echte overheid daar tussen zit.
    4. Er worden nieuwe dreigingen, maar ook doelgroepen en oplossingen geïntroduceerd door particuliere bedrijven die zeer veel geld verdienen met die cursussen.
    5. Een aantal docenten is niet van onbesproken gedrag, terecht of niet.
    6. Enige politiefunctionarissen die aan cursussen meewerken hebben een commercieel belang door middel van een particulier bedrijf waarvan zij eigenaar zijn.
    7. Enkele docenten of sprekers staan bekend als veelverdieners.
    8. Er wordt erg veel geld verdiend door particulieren met cursussen aan ambtenaren door ambtenaren.

    Het lijkt er dus veel op dat misdaad loont! Of niet?

    Afspraken met het bevoegd gezag

    Het Algemeen Dagblad berichtte op 27 april 2007 het volgende: ‘DORDRECHT – Een intern feestje van de politie Zuid-Holland Zuid is afgelopen weekeinde volledig uit de hand gelopen. Volgens bronnen binnen het korps zou een jonge agent zich ernstig hebben misdragen. De politieman ging totaal door het lint en zou verschillende collega’s hebben aangevallen en een politiebus hebben vernield. Wat precies de aanleiding was, is nog niet duidelijk.

    Het incident zou hebben plaatsgevonden tijdens een zogeheten ’bindingsavond’: een bijeenkomst van politiemensen om elkaar beter te leren kennen. Gisteren maakte de korpsleiding bekend dat een 23-jarige agent van het district Dordrecht/Zwijndrechtse Waard buiten functie is gesteld, vanwege ’ernstig plichtsverzuim’ en ’mogelijk ontoelaatbaar gedrag’. De politie wil de precieze achtergronden van de schorsing niet bekendmaken. Ze wil evenmin officieel bevestigen of ontkennen dat het incident heeft plaatsgevonden. Wel laat het korps weten dat er een disciplinair onderzoekt komt.’

    De Stentor berichtte op 14 februari 2016: ‘RAALTE – Het grote feest van motorclub Satudarah in de Leeren Lampe in Raalte is zonder incidenten verlopen. De verwachting van zowel burgemeester Martijn Dadema als politiechef Gert Telman is hiermee uitgekomen. Zo’n 850 leden van motorclub Satudarah bezochten het rustig verlopen besloten clubfeest. Burgemeester Martijn Dadema toont zich deze zondagmorgen blij met het verloop. ,,We hadden ook geen moeilijkheden verwacht, gezien de afspraken die we erover hadden gemaakt. We hadden daar het volste vertrouwen in. Natuurlijk ben ik wel blij dat dit ook is uitgekomen.”
    Ook politiechef Gert Telman is tevreden. ,,Ik had vooraf al gezegd dat het rustig zou blijven. Het was vooral het feit dat de Leeren Lampe ons van tevoren niet op de hoogte had gesteld van het feest. Maar dat hebben we met de uitbater besproken en dat zal niet nog een keer voorkomen.”

    Aangezien Satudarah wordt beschouwd als een ‘outlaw motorcycle club’worden activiteiten van de club zoveel mogelijk gevolgd door politie en justitie. Gemeente en politie hebben overleg gevoerd met de uitbater van de Leeren Lampe en de organisatie van het feest om het jaarfeest ordentelijk te laten verlopen.’

    De politie ging er tevoren al vanuit dat het feest in Raalte probleemloos zou verlopen. De burgemeester en de politie geven aan dat er gewoon afspraken gemaakt kunnen worden met Satudarah. En, veelbetekenend, Molukkers komen hun afspraken altijd na. Waarom de motorrijders zonder jas met colors door de vrieskou naar de feestbestemming moesten reizen, is dus onduidelijk.

    Twee dingen worden wel duidelijk: Met motorclubs als Satudarah kun je gewoon afspraken maken. En, met politiemeneren op een feestje kon het nog weleens behoorlijk uit de handen lopen.

    De vraag is nu dus: Waarom is de politie altijd zo negatief over die motorclubs? En waarom papagaaien die burgemeesters dat na?

     

    << oudere artikelen  nieuwere artikelen >>