• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.

  • Categorieën

  • Je mag niet tegen een agent zeggen dat hij etnisch profileert?!

    Man in Emmen krijgt voorwaardelijke geldboete omdat hij na de controle tegen witte voorbijgangers zei: “Jullie worden niet gefouilleerd hè?”

    Wat is er gebeurd? 

    Op 4 juni 2017 komt er bij de politie een melding binnen dat er personen met een taser in het centrum van Emmen lopen. De man van 24 voldoet aan het signalement en wordt op straat gefouilleerd. De Turks-Nederlandse Emmenaar blijkt niet degene die de politie zoekt. Hij mag doorlopen. De man slaat vervolgens een arm om de schouders van witte mensen die stonden toe te kijken en zegt: “Jullie worden niet zomaar aangehouden en gefouilleerd hè?” De agent voelt zich beledigd en arresteert hem. Hij moet overnachten in de cel en krijgt een boete van € 500,- voor het ‘aantasten van de goede naam’ van een politieagent. De man tekent bezwaar aan, maar de rechter houdt de boete in stand.

     

    Etnisch profileren

    De man vertelt aan Controle Alt Delete dat hij de afgelopen jaren regelmatig onterecht gecontroleerd wordt. Als dat voor de zoveelste keer gebeurt, in juni 2017, spreekt hij zich uit. Dat maakt de diender zo kwaad dat het uitmondt in een arrestatie, waardoor de man een nacht in de cel moet zitten en een boete mee naar huis krijgt. Het is pijnlijk dat deze agent meent dat hij op deze manier zijn werk moet uitvoeren – hij zou meer begrip moeten tonen voor mensen die vaak onterecht gecontroleerd worden.

    Politieagenten in Nederland doen (on)bewust aan etnisch profileren. Daar is iedereen het over eens. Maarrrrr: dat mag je dus niet tegen een agent zeggen. Alhoewel… de rechter zegt: “Etnisch profileren is een probleem, maar daar was hier geen sprake van”. Dat zou betekenen dat je het wél mag zeggen als het echt zo is. Toch?

    artikel is te vinden bij ControleAltDelete op 29 mei 2018

    ‘Racistische’ armband populair bij politie

    ‘Wij zijn drie vrienden die werkzaam zijn bij de politie Midden-Nederland. Tijdens een reis door Amerika in 2014, zijn wij op bezoek geweest bij Amerikaanse collega’s in Fairfax County, Virginia. Wij werden daar als familie ontvangen en zagen al snel dat diverse politieagenten met speciale armbanden liepen. Deze thin line bracelet bleek symbool te staan voor wat de politie dag en nacht doet en meemaakt. Het laat de trots voor het vak zien en ook het respect voor alle overleden collega’s.’ Lezen we op de website van Thinlinebracelets.nl.

    Drie dienders raken geïnspireerd door hun collega’s en beginnen terug in Nederland in hun vrije tijd polsbandjes te knopen en te verkopen aan collega’s. De opbrengst gaat naar stichting ‘Make a wish’. Het zijn zogenaamde survival-bracelets (Je kan de knopen loshalen en dan hou je een stuk paracord over, waar je wat aan hebt als je in het oerwoud, de woestijn of op een vlot op zee zit) met een blauw koord. Dat is de dunne lijn tussen goed en kwaad, waar politiemensen interessant over doen. Voor brandweer en ambulance zijn er rode en gele koorden, maar daarbij is niet duidelijk wat het voorstelt. Twee kanten van het vuur? De grens tussen gezond en gewond? De knopende agenten zeggen er niet bij dat dit symbool is ontstaan uit de ‘Blue Lives Matter‘ beweging. Amerikaanse politiemensen die een antwoord zochten op de leus: ‘Black Lives Matter’, zonder aan zelfreflectie te hoeven doen. Dus zonder iets te doen aan racisme, etnisch profileren en verdere misstanden bij de politie, waar de bevolking terecht om vraagt.

    (Bron: Thinlinebracelets.nl)

    Tot 1 minuut 30: Allerlei dienstverleners zijn bereid gevonden zich onherkenbaar te laten filmen. Ook een diensthond en politievoertuig worden ingezet.

    Op 1 minuut 30: Hulpverleners zijn één grote familie, horen we. Het is altijd de politie die er een punt van maakt hulpverlener te zijn, meestal na beschuldigingen van discriminatie of buitensporig geweld, of wanneer iemand heeft teruggeslagen. Ambulancepersoneel of brandweer doen gewoon hun werk en krijgen dit soort beschuldigingen meestal niet.

    Op 2 minuut 2: Er is 27.496 opgehaald voor Make a wish. Dat zijn 3437 armbandjes van 8 euro.

    Op 2 minuut 29: Alles op alles zetten om kinderen hun ziekte te laten vergeten. Zoals polsbandjes knopen. Of op kosten van de belastingbetaler de politieheli een groepsfoto laten maken. En dat met een symbool dat direct samenhangt met het doodschieten van kinderen.

    Op 4 minuut 26: We face what you fear. Zelfverheerlijking en bangmakerij in één zin.

    Op 4 minuut 35: Het beeld wordt zwart/wit. Respect.

    In 2015  stoppen de vrienden met zelf knopen. Dan komt er een webshop met allerlei spulletjes. Bijvoorbeeld een mes van het merk Walther ‘Uiteraard uitvoerig getest door ons tijdens de diensten!’ Hoezo? Als de politie een fouilleer-actie houdt, mag iemand dan zo’n mes bij zich dragen? En wat hebben ze nog meer getest tijdens de diensten?  Hoeveel van de opbrengst gaat nu nog naar Make a Wish? Wie bepaalt het assortiment? Is er een verband met de Amerikaanse webshop? Wat is eigenlijk de rol van politiebonden ACP en EPU? En wat is precies de symboliek van deze patch?

    Na het doodschieten van Rishi Chandrikasing en de dodelijke mishandeling van Mitch Henriquez volhardt de politie in het ontkennen van hun probleem. Niet de politie is fout, maar de slachtoffers. Ernstig zieke kinderen worden misbruikt om falen en onwil aan het oog te onttrekken. Schaamteloos.

     

     

    ‘Kind wordt door mijn collega meegenomen’

    Terwijl in Californie wordt uitgekeken naar economische voorspoed wanneer 1 januari 2018 cannabis legaal zal zijn, en in de tweede kamer en zelfs in de VVD een meerderheid is voor regulering van cannabisteelt, woedt in Nederland de war-on-drugs verder. Zo’n tien jaar geleden is in Limburg geld vrijgekomen om Gemeenten, woningbouwverenigingen en energiebedrijven in te zetten om samen met de politie de hennepteelt te bestrijden. Hierbij is expliciet de bedoeling om overtreders van de norm naast strafrechtelijke vervolging ook buitengerechtelijk zo veel mogelijk schade toe te brengen. Dat betekent dat de politie en de belastingdienst voertuigen, goederen en geld in beslag nemen, vooruitlopend op het oordeel van de rechter over de bewijslast. Gemeente, belastingdienst, energiebedrijf, woningbouwvereniging, allemaal leggen ze een straf op. Dat hennepteelt-verdachten zo veel zwaarder worden gestraft dan bijvoorbeeld geweldplegers, die alleen strafrechtelijk worden vervolgd, lijkt niemand wat te interesseren.

    (bron: Hart van Nederland)

    Op 22 seconden: Eerst breekt het glas, dan pas maakt de politie haar aanwezigheid bekend.

    Op 44 seconden: Bezoekers worden even met de neus op de feiten gedrukt.

    Op 56 seconden: Het ene moment zit je televisie te kijken, het volgende moment breekt de politie door de deur en sleurt je kind mee.

    Op 57 seconden: Burgemeester Wilma Delissen (VVD, drie kinderen) legt uit.

    Op 1 minuut 18: Er is veel XTC-afval aangetroffen in Limburg. En veel gevaarlijk wiet-afval ook? Hoeveel XTC-labs zijn opgerold? Waarom worden harddrugs en softdrugs op een hoop gegooid?

    Dit filmpje is een reclamepot voor twee websites. Watzetjijophetspel.nl, waar je zelf kan kiezen of je wel of niet geld wil verdienen in de ‘drugs’, en watstaaterophetspel.nl waar de lezer wordt aangezet zijn of haar buren te verlinken. Een foto maakt duidelijk welke mensen verlinkt zouden kunnen worden.

    Een jongeman met een schoudertasje naast een wipkip, pratend met iemand in een auto en nog twee jonge mannen waarvan een op een scooter op het gras. Achterin zien we het raam waarachter we moeten denken dat de verontruste burger staat te bellen met een ondermijnings-specialist. Deze foto stelt ook voor: ‘bedreigd en afgeperst’, wat zou kunnen gebeuren als je op de ene website voor ‘drugs’ kiest.

    Of je kinderen worden afgepakt, dus. De watzetjij… website zegt:

    ‘Een deel van je woning of schuur laten gebruiken voor wietteelt of voor een drugslab levert al snel honderden euro’s per maand op. Maarrr…het rommelen met de elektra en het aftappen van stroom levert serieus brandgevaar op. Als je gepakt wordt, kan Jeugdzorg daarom besluiten om je kinderen uit huis te plaatsen. Klinkt dus als snel geld verdienen, maar je zet nogal wat op het spel.’ En een foto van nog te verraden buurtbewoners:

    Twee bleke kinderen en een gebruinde moeder. Een huis van de woningbouw met aluminium sponningen van een renovatie lang geleden. In de spiegeling van de ruit zien we de ramen van de buren. Die zien van alles.

    Rommelen met elektra en stelen van stroom past niet bij een drugslab. Explosiegevaar wel. Waarom noemen ze dat niet?

    Dat politie en belastingdienst alvast dure dingen, ‘crimineel vermogen’, in beslag nemen terwijl nog niet is gevonnist in een zaak, dat is bekend. Maar kinderen? Doet de politie dit al? Of is jeugdzorg ook partner in de integrale aanpak geworden? En waar gaat het over? Waarom is cannabis eigenlijk nog illegaal? Tien jaar lang zijn griezelverhalen opgedist over dat de wietteelt een keiharde business is. Terwijl het de overheid is die verhardt. Effectief zijn activistische cannabisplanters uit de markt gewerkt. Coffeeshops moeten, om te kunnen blijven bestaan, regelmatig overleggen met gemeente en politie die samen hebben afgesproken coffeeshops tegen te werken, omdat het ‘criminele facilitators’ zouden zijn.

    Gezinnen worden uit hun huurwoning gezet en kunnen 5 jaar niet meer huren. De straf voor ‘criminele woonfraude’. Direct in strijd met Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: ‘Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn prive-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.’

    De angst-doos blijkt voort te komen uit de’ proeftuin Limburg drugslab-vrij’, dan wel het ‘masterplan Limburg drugslab-vrij’, lezen we. Ergens anders lezen we dat tot en met 2017 er een miljoen euro van het rijk beschikbaar is hiervoor. Aanjager van de ‘integrale aanpak’ is het Regionaal Informatie en Expertise-Centrum RIEC dat helemaal opgaat in het leerstuk van de ‘ondermijnende criminaliteit’. Het jaarplan 2017 is nog niet openbaar. In een jaarplan 2016 van RIEC Limburg (met voorwoord van Onno Hoes) zien we bij de verschillende werkgroepen de Werkgroep Georganiseerde hennepteelt en de Werkgroep Georganiseerde milieucriminaliteit. Die laatste gaat over de drugslabs, XTC-productie. Al lezend zie je dat de hennepmensen hun taak heel anders opvatten dan de milieumensen. Het lijkt er op dat de milieujongens geen zin hadden om dat miljoen op te maken en de wietjongens er dan maar de standaard wiet-horrorcampagne van hebben gemaakt. En onderscheid soft en harddrugs? Daar doen ze niet aan. Wie wil dit?
    Politie arresteert er op los tijdens Operatie Trivium 8

    De politie heeft het te druk om diefstallen en inbraken op te lossen en de daders strafrechtelijk te vervolgen. Liever gaan de dienders er op uit om boeven te vangen.  Politie.nl: ‘Van dinsdag 16 tot en met vrijdag 19 mei speurden elke dag agenten naar rondtrekkende dadergroepen die zich schuldig maken aan criminele activiteiten als winkeldiefstal, drugshandel, identiteitsfraude en woninginbraken. De Koninklijke Marechaussee, Belastingdienst en de IND ondersteunden de actie. Mobiel banditisme is niet alleen een Nederlands probleem. Vandaar dat de Duitse, Belgische en Roemeense politie nauw betrokken waren bij de actie. Tijdens de actie zijn duizenden personen gecontroleerd.’

    (bron: Hart van Nederland)

    Op 0 seconden: Wat die mobiele bandieten niet allemaal doen. Drugshandel en vervalsing van papieren staan niet in de definitie van politie.nl, maar dit is wat er is gevonden. De redenering is waarschijnlijk dat elke wetsovertreding een bandiet van je maakt zodra je in de Trivium-fuik terechtkomt.

    Op 25 seconden: mensen worden verdacht van diefstal van de spullen die ze in hun auto hebben. Ze worden vanwege hun buitenlandse nummerplaat of een ‘hit’ van de nummerplaatherkenning ANPR als criminelen van de weg gehaald en worden geacht schuldig te zijn, wanneer ze hun onschuld niet kunnen bewijzen. Dus arresteren.

    Op 37 seconden: Pistachenootjes met een voor mij ongebruikelijk klemtoon. Ze zijn nergens vermist, maar ja, ze zaten in een ‘katvangerauto’, dus moet iedereen in de cel. Hoeveel nootjes zijn er eigenlijk aangetroffen? Wat was de straatwaarde van deze nootjes?

    Op 53 seconden: Nationale politie werkte samen met Duitsland, België en Roemenië. Al die andere landen van Trivium 1 tot en met 7 konden of wilden dit keer niet meedoen. Ook Europol, dat vroeger altijd meedeed liet het afweten.

    Op 1 minuut 15: Door samenwerking en informatie-uitwisseling met het buitenland gaan we op een andere manier opsporen, en dat is succesvol, zegt Dennis Janus.  Als je kijkt naar de resultaten lijkt het meer op en samenraapsel van toevallig aangetroffen zaken dan internationaal intelligence gestuurde opsporing van bendes. En als iedereen wordt gearresteerd, terwijl de wetsovertreding nog niet is vastgesteld, dan staat dat daadkrachtig en streng, maar is het gewoon weer mensen uit bepaalde groepen het leven zuur maken. Op gespannen voet met de wet.

    En hoe succesvol ben je als je 4147 mensen controleert en maar 71 strafbare feiten (en 20 feiten rond vreemdelingenwetgeving) vindt? Dat is 1,7% succesvol. Hoeveel mensen hebben voor niets moeten wachten alleen omdat ze niet Nederlands zijn of anderszins opvallend? En hoeveel heeft dit allemaal weer gekost?

    Nieuw deze keer is dat Trivium uit verschillende acties bestond. Korridorfahndung langs de hele grens met Duitsland, verschillende controles in Brabant, en zogeheten Patsercontrole in Breda. Daarbij wordt gekeken of het type auto wel goed past bij de bestuurder of diens postcode, wat de deur wijd openzet om etnisch te profileren.

    Verder worden voor het eerst vliegtuigen genoemd, naast auto’s, bussen, treinen en schepen. Net als de wegen, het spoor en het water, wordt nu ook de lucht gezien als instrument waar bandieten hun misdaden mee plegen. Hoeveel vliegtuigen zijn gecontroleerd melden de berichten niet.

    Politie laat dichter het vuile werk opknappen

    De politie gaat niet anders werken. De aanpak van criminaliteit moet je overlaten aan de professionals. Die weten waar ze moeten zoeken en ze weten wie de criminelen zijn. Dat is de boodschap die de politie steeds blijft herhalen. Laten we even kijken naar RTL late night van 6 september 2016. De politie zou worstelen met het aanpakken van etnisch profileren. Plaatsvervangend korpschef Ruud Bik zit naast wijkagent Dwight van van de Vijver. Die geeft uitleg.

    (bron: RTL late night)

    Op 0 seconden: Wijkagent Dwight van de Vijver introduceert het begrip ‘daderprofileren’. Dus niet etnisch profileren om bepaalde bevolkingsgroepen te kwellen terwijl er geen aanwijzing is dat de gecontroleerde persoon iets strafbaars heeft gedaan, maar juist dat er ook echt iets is gebeurd wat niet mag en de politie op zoek is naar de dader. Waarom zegt hij dit? Etnisch profileren gaat over het discriminerend preventief controleren van burgers, zonder voorafgaande misdaad. Waarom suggereert hij dat er toch een concrete verdenking in het spel is?

    Op 26 seconden: Van de Vijver weet hoe een donkere man in de tram zich voelt. Of hij bedoelt dat hij weet hoe een pleger van huiselijk geweld zich voelt, dat wordt niet duidelijk.

    Op 45 seconden: Als iemand voldoet aan een signalement van iemand die wordt gezocht, wordt dat ervaren als etnisch profileren. O ja? Door die ene mogelijke verdachte? Is het niet veel belangrijker dat etnisch profileren vooral opvalt en wordt ervaren doordat het zinloos en ineffectief is en vernederend voor de slachtoffers?

    Op 55 seconden: Dwight komt met de cijfers: in bijna tachtig procent van de gevallen waar iemand zich bij controle gediscrimineerd voelt, is er wel degelijk een reden om te controleren. Hij weet dat ‘gewoon’ omdat hij mensen achter voordeuren spreekt en jongens op straat. En de mensen die voor de zoveelste keer om hun huidskleur langs de weg zijn gezet en zijn gecontroleerd, is daarvan bij bijna tachtig procent ‘wel degelijk een reden om te controleren’? En die jongens op straat en mensen achter de voordeur, zijn dat tipgevers die zeggen: ‘Jullie hebben wel niets gevonden maar er was wel degelijk een reden om te controleren’? Heeft Van de Vijver ook uitgesplitst wat er ‘wel degelijk een reden om te controleren’ is bij mensen die zich gediscrimineerd voelen? Waarom legt hij niet uit welke redenen er allemaal zijn om te controleren? Gaat het dan om verdenking van strafbare feiten of meer om een mismatch tussen type auto en postcode of bestuurder? Hoe weet hij of mensen zich gediscrimineerd voelen? Is dat vanwege zijn ‘multicultureel vakmanschap‘ of heeft hij het alleen over mensen die er over klagen?

    Op 1 minuut 35: Dwight wordt door een collega aan de kant gezet en vraagt zich af: wat is de reden? Hier horen we verder niets over.

    Op 1 minuut 58: Van de Vijver wordt gediscrimineerd door collega’s die niet weten dat hij van de politie is. Hij vraagt naam en dienstnummer om dit strafbare feit ‘bespreekbaar te maken’. Hoe liep het af met die collega’s? Zijn ze geschorst wegens discriminatie? Zijn ze vervolgd wegens discrimineren bij de uitoefening van hun beroep?

    De politie was tevreden over dit mediaoptreden van Van de Vijver. Zo lijkt het, want kort er na kan hij op kosten van de werkgever in uniform een spoken word clip opnemen waarin hij verder twijfel zaait over de integriteit van mensen en groepen die worden gediscrimineerd door de politie. In een vorige loopbaan was Dwight namelijk ‘straatdichter’. Dit is van 2 november 2016:

    (bron: Youtube)

    Op 7 seconden: ‘Ik vang boeven’. Werkelijk? Zou het niet moeten gaan om gedragingen (misdrijven) in plaats van om personen (boeven)? Als maar 36% van de delicten ter kennis van de politie komt. En als de politie maar 26% van die misdrijven (=9,7% van de delicten) ‘oplost’, hoe kan ze dan weten wie de boeven zijn? Wie plegen die andere 90,3% dan? Nette burgers die niet hoeven te worden gecontroleerd?

    Op 8 seconden: ‘Bizar lage straffen’. Pak aan! Hoewel Dwight onderdeel is van de strafrechtsketen, is hij niet tevreden over de rechtspraak aan het eind van die keten. Dit past goed in de trend bij de politie om het strafrecht maar helemaal over boord te gooien en standrechtelijk boetes en gedragsaanwijzingen op te leggen zonder dat die vervelende rechter of de rechten van de verdachte de gewenste straf in de weg staan. Dat bespaart ook de moeite van het maken van een strafdossier waar een rechter iets mee kan.

    Op 11 seconden: ‘Straten domineren met dikke auto’s en dure kleren’. Hier zien we ook weer dat die 9,7% procent van de criminelen waar de politie aandacht voor heeft zich ophouden in de armere buurten. Hoe domineer je een straat met luxe?

    Op 16 seconden: Hier verwart Dwight het arresteren van een verdachte met controleren: het zinloos pesten en discrimineren op basis van ‘intelligence’ of ‘gezond verstand’. Waarom schildert hij mensen die klagen over etnisch profileren af als verwarde criminelen?

    Op 58 seconden: Een wetsovertreder en zijn moeder denken ten onrechte dat er wordt gediscrimineerd. Nou en? Waarom is alleen zijn brave broer slachtoffer van etnisch profileren? Of bedoelt hij dat slachtoffers van etnisch profileren waarschijnlijk een criminele broer hebben, waardoor het eigenlijk wel logisch is dat ze steeds worden gecontroleerd?

    Op 1 minuut 20: Als collega’s etnisch profileren verzendt Dwight een tweet. Ja, precies 1 keer, naar aanleiding van de Typhoon-zaak. Daardoor kwam hij bij RTL terecht. Sindsdien hebben de collega’s geen last meer van hem gehad.

    Op 1 minuut 26: Dwight vraagt ons om niet alle agenten over een kam te scheren, anders zijn we als vele anderen hem aan het discrimineren. Wat!? Wie discrimineren hem dan allemaal? Bedoelt hij dat de politie nu eenmaal racistisch is en we dat moeten accepteren? Moet hij niet de wet handhaven? Waarom doet hij geen aangifte tegen zijn collega’s?

    Het is gelukt. Bij veel kijkers is de indruk ontstaan dat Dwight zijn stinkende best doet bij het bestrijden van de criminaliteit en van racisme bij de politie. Verder heeft hij mensen die klagen over etnisch profileren verdacht kunnen maken. En hij legitimeert zo het idiote politiebeleid van het – vaak in strijd met de wet – treiteren van bepaalde groepen: Mediterraan uitziende of niet-blanke jongens en mannen, henneptelers en motorclubs. Want de politie wil zelf bepalen wat er gebeurt en wie wordt aangepakt, al gaat het nog maar over 9,7% van de criminaliteit. En dat is niet 9,7% veroordelingen maar 9,7% oplossingspercentage. Een zaak is al ‘opgelost’ wanneer de politie een naam van een verdachte heeft opgeschreven. Dat is genoeg. Een organisatie die zo disfunctioneert moet veel liegen en bedriegen om zich te handhaven.

    En kijk nou eens wat er gebeurt op 2 december 2016:

    (bron: Twitter)

    Gefeliciteerd Dwight!

    Een klemmend verzoek

     

    Veel is de afgelopen periode geschreven over het gebruik door de politie van de nekklem. Aanleiding was de dood vorig jaar van Arubaan Mitch Henriquez. Duidelijk is dat de politie zich niet alleen tijdens het toepassen van de nekklem te buiten ging aan buitensporig geweld, maar ook de reden voor de aanhouding van Mitch ter discussie staat en de afwikkeling van de zaak veel vragen oproept. Zo werd er geen medische hulp ingeroepen door de aanwezige politieagenten, er werd een vals proces-verbaal opgemaakt en de korpschef van de Nationale Politie, Gerard Bouman, verzekerde al voor de uitkomst van een officieel onderzoek dat hij er alles aan zou doen de daders binnen de politie te houden. Ook ACP-voorzitter Gerrit van de Kamp riep al meteen: ‘Handen af van de politie!’

    Wat niet werd belicht door de media is dat de nekklem niet alleen bij de politie als controlemiddel ter discussie staat. In de jeugdzorg, de psychiatrie, het gevangeniswezen en de beveiliging wordt de nekklem ook veelvuldig gebruikt. Dat loopt niet altijd goed af.

    Omroep Brabant meldde op 28 november 2013 dat een beveiliger uit Tilburg alsnog vervolgd gaat worden voor het gebruik van een nekklem. Het lijdend voorwerp van de toegepaste nekklem was een 21-jarige jongeman die twee blikjes bier had gestolen. Hij overleed na het toepassen van de nekklem.

    Ook in gevangenissen wordt de nekklem veelvuldig toegepast. En ook daar resulteert de nekklem soms in een permanente immobilisatie, zoals blijkt uit een reportage van 10 september 2015 (Roep om verbod nekklem steeds sterker-YouTube).

    Op 10 juli 2015 overlijdt ook in Alphen een gevangene aan de nekklem (Alphens.nl 10 juli 2015).

    Een Vandaag zend op 9 juli 2015 een reportage uit over een ander slachtoffer van de politie: Wensley.

    Uit https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNNE:2014:5531 blijkt dat de nekklem ook wordt toegepast op…..kinderen. Dit blijkt ook uit een verslag van de Kinderombudsman: https://www.dekinderombudsman.nl/206/ouders-of-professionals/dossiers/politie-en-justitie/klachten-over-politie-en-justitie/

    De nekklem is dus buitengewoon effectief. Het immobiliseert, soms permanent. Het blijkt dat in verschillende gevallen de slachtoffers van politienekklemmen zwart zijn of gekleurd. De politie ontkent ondanks rapporten van Amnesty International en andere wetenschappelijke rapporten dat er etnisch wordt geprofileerd. Feit is wel dat de nekklem een breed gebruikt immobilisatiemiddel is dat regelmatig zorgt voor het overlijden van arrestanten.

     

    Antwoorden Burgemeester en Minister scheppen meer onduidelijkheid

    Met lichte verbazing hebben wij kennis genomen van de antwoorden van de Haagse burgemeester van Aartsen en Minister van Veiligheid en Justitie Van der Steur op vragen van de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad over de betrouwbaarheid van het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag.

    De beantwoording van de in de Haagse gemeenteraad en Tweede Kamer gestelde vragen biedt nog steeds geen duidelijkheid over de precieze gang van zaken rond de totstandkoming van het Leidse onderzoek naar etnisch profileren. Uit de beantwoording blijkt bovendien dat het Haagse College van B&W en het Ministerie in feite onderkennen dat zij de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad in 2013-2014 onvolledig en onjuist hebben geïnformeerd.

    Het College van B&W van Den Haag beschuldigt Buro Jansen & Janssen van “ongefundeerde en onjuiste veronderstellingen en niet onderbouwde en tendentieuze berichtgeving.” Wij zouden daarmee “een klimaat van verontwaardiging, onvrede en polarisatie” kweken. In dit artikel gaan wij puntsgewijs in op de antwoorden van het College en het Ministerie.

    Afspraken tussen de Haagse politie en de Universiteit van Leiden

    Volgens het College zijn er voorafgaand aan het onderzoek geen afspraken gemaakt om een mogelijk afbreukrisico te voorkomen wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de politie Haaglanden. Het College schrijft: “Vanuit diezelfde professionaliteit zijn bij de afweging over deze medewerking ook afbreukrisico’s in beschouwing genomen. Zo’n risico is dat individuele politiemensen zich kwetsbaar opstellen door mee te werken aan dit onderzoek. Om die reden is afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn, en alleen geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.”(17 mei 2016)

    Het Ministerie stelt dat “in de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek.” Tevens verklaart het ministerie dat “de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie is niet juist.”( 24 mei 2016)

     

    De antwoorden van het College van B&W van Den Haag en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn onjuist.

    Ten eerste is anonimisering van individuele agenten gebruikelijk bij wetenschappelijk onderzoek naar de politie, dit wordt door de politie altijd toegepast. Een medewerker van de politie Haaglanden bevestigt dit ook in een mededeling aan OKD (Overleg Korpsdirectie Haagse politie) van 14 november 2011: “Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Om die reden zal vooraf goed doorgesproken moeten worden met het Criminologisch Instituut wat de insteek is van het onderzoek: mcv of discriminatie. Op basis daarvan kan dan ook besloten worden of dit onderzoek naast de gebruikelijke anonimisering van personen ook anonimisering van het korps vereist.” Naast “de gebruikelijke anonimisering van personen” staat in deze mededeling dat de korpsdirectie aandringt op anonimisering van het korps.”

    Ten tweede wordt in een email van dezelfde dag het onderwerp de anonimisering van het korps opnieuw genoemd en tevens verwezen naar de angst voor het noemen van discriminatie door de Haagse politie. “Maar in sommige gevallen wordt ook afgesproken dat het korps niet bij name genoemd wordt. Daarover moet van te voren een besluit worden genomen. Mag het korps wel genoemd worden, dan is het risico dat in de krant komt te staan: politie Den haag discrimineert, at dan niet meer of minder dan politie Amsterdam.”

    In het Overleg Korpsdirectie van de Haagse politie van 27 december 2011 wordt het “onderzoek interactie politie —jonge allochtone (vs. autochtone) burger “ behandeld. Bij het kopje risico staat in de notulen van het overleg: “Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat ze hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept-)scripties. Het is niet de bedoeling van het onderzoek om een vergelijking te maken tussen politie Amsterdam-Amstelland en politie Haaglanden.”

    Tot slot komen de antwoorden van het College niet overeen met recente uitspraken van professor van der Leun van de Universiteit van Leiden in de media. In het NRC Handelsblad van 30 april 2016 wordt haar reactie gevraagd ten aanzien van het gebruik van het woord afbreukrisico: “Ze ontkent dat ze met de politie heeft gesproken over een mogelijk ‘afbreukrisico’. ‘In de gesprekken met de politie heb ik dat woord nooit gehoord’, zegt ze. De hoogleraar vermoedt dat de politie haar in interne correspondentie woorden in de mond heeft gelegd die zij nooit heeft uitgesproken,” aldus het NRC artikel.

    Op basis van de stukken van de korpsdirectie van de Haagse politie is Buro Jansen & Janssen tot de conclusie gekomen dat er afspraken zijn gemaakt over de onwenselijkheid wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de politie Haaglanden. Het maken van afspraken over anonimisering van individuele agenten is een standaard procedure. Het College en het Ministerie hebben de gemeenteraad en de Kamer op dit punt onjuist geïnformeerd.

     

    Scripties

    In de antwoorden van het College en het Ministerie wordt gesproken over veldwerk uit 2012 ten behoeve van twee (in 2013 afgeronde) scripties, en een verdiepende analyse door de Universiteit van Leiden. Het College stelt: “Om die reden is afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik bedoeld zijn, en alleen geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen. In de verdiepende studie van professor Van der Leun, die er op gericht is om de mate van etnische profilering vast te stellen, is op deze wijze gebruik gemaakt van de gegevens.”

     

    Toen het onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag in november 2013 werd toegezegd, is nooit vermeld dat het onderzoek was gebaseerd op veldwerk uit 2012, dat werd uitgevoerd ten behoeve van twee (in augustus 2013 afgeronde) scripties, en is er nimmer gesproken over een ‘verdiepende studie’. Het Ministerie heeft hier op 4 november 2013 in de Tweede Kamer, en in haar kamerbrieven van 14 november 2013 en 10 januari 2014, niets over gemeld. Het College heeft hier op 7 november 2013 in de Haagse gemeenteraad, en in haar brief van 12 november 2013, niets over gemeld. Professor van der Leun hier op 4 december 2013 in de Haagse gemeenteraad niets over gemeld. Zij heeft pas op 4 juni 2014 aan de Haagse gemeenteraad (en in het rapport zelf) gemeld dat het veldwerk al in 2012 heeft plaatsgevonden. De Universiteit van Leiden heeft nooit (ook niet in het rapport) aangegeven dat er sprake was van twee scripties, en de term ‘verdiepende studie’ nooit gebruikt.

    Het College en het Ministerie hebben de gemeenteraad en de Tweede Kamer in 2013 en 2014 onjuist en onvolledig geïnformeerd door niet te melden dat het onderzoek is gebaseerd op in 2012 uitgevoerd veldwerk ten behoeve van twee scripties, die in augustus 2013 afgerond waren.

     

    Conclusies scripties

    De twee scripties waren in augustus 2013 reeds afgerond. Uit de antwoorden van het College wordt niet duidelijk of het bestaan van de scripties en de conclusies van deze scripties in november 2013 bij het Haags gemeentebestuur en het Ministerie bekend waren. Het College beantwoordt deze vraag niet. Het Ministerie geeft in haar beantwoording wel enige duidelijkheid: “Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.”

    Buro Jansen & Janssen moet concluderen dat het bestaan van de scripties en de conclusies van deze scripties, in november 2013 bekend was bij de politie, en ieder geval in december 2013 bij het Haags gemeentebestuur en het Ministerie. De beantwoording door het College en het Ministerie schept geen duidelijkheid over de conclusies van de scripties.

     

    Verdiepende analyse

    Het College en het Ministerie introduceren in hun beantwoording de term ‘verdiepende analyse / verdiepende studie’, van het in 2012 uitgevoerde veldwerk. In 2013 en 2014 hebben het Haags gemeentebestuur, het Ministerie en de Universiteit van Leiden deze term nooit gebruikt. De universiteit hanteert als ondertitel van haar rapport “een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat.”

    In de Kamervragen van dhr. Marcouch wordt gevraagd of het Leidse rapport is gebaseerd op ander onderzoek dan de twee masterscripties. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoordt deze vraag niet, maar verwijst naar de beantwoording door het College en naar de methodologische verantwoording van het Leidse rapport.

    De beantwoording door het College en het Leidse rapport geven echter geen antwoord op deze vraag. Volgens het College zijn “in het vervolgonderzoek van de universiteit 60 situaties, waarin agenten handelden op basis van hun discretionaire beslissingsruimte, nader geanalyseerd” en zou dit de verdiepende analyse zijn. In het Leidse rapport wordt de term ‘verdiepende analyse’ niet gebruikt, worden de twee scripties niet genoemd en wordt niet vermeld dat het veldwerk aanvankelijk is verricht ten behoeve van deze twee scripties.

    Professor Van der Leun geeft in recente media uitlatingen evenmin nadere duidelijkheid. Op de vraag “U zegt niet meer te willen discussiëren over details, maar is het niet heel normaal dat wetenschappers kritiek krijgen op hun onderzoeksmethode en daarover met anderen in discussie gaan?” antwoordt Van der Leun: ‘In het rapport kan iedereen lezen hoe het onderzoek methodologisch in elkaar steekt en waarmee we rekening moesten houden” (Mare Online, 12 mei 2016). Door te verwijzen naar de methodologische verantwoording in het Leidse rapport blijft de onduidelijkheid bestaan. In het rapport wordt geen melding gemaakt van de twee scripties, de term ‘verdiepende analyse’ wordt niet gehanteerd, en er wordt niet duidelijk gemaakt hoe deze analyse zich verhoudt tot de analyse in de twee scripties.

    Het is onduidelijk in hoeverre verdiepende analyse in het Leidse rapport overeen komt met de analyse in de twee scripties. De scripties, en het veldwerk c.q. onderliggend onderzoeksmateriaal zijn, door de Universiteit van Leiden, de politie, de gemeente Den Haag en het Ministerie niet openbaar gemaakt.

     

    Het observatie onderzoek

    De Universiteit van Leiden schrijft in haar rapport van 2014 dat het observatie onderzoek op een ‘redelijk vrije manier’ heeft plaatsgevonden, waarbij er nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren. In een via de WOB verkregen niet-gepubliceerde wetenschappelijke publicatie onderkennen de onderzoekers dat er geen systematisch observatie onderzoek is uitgevoerd.

    In de Kamervragen van Dhr. Marcouch wordt gevraagd naar de betekenis van het ontbreken van systematisch observatie onderzoek voor de waarde van het onderzoek. De Minister geeft echter geen antwoord op deze vraag. Ook het College gaat niet op deze vraag in, maar schrijft dat in het vervolgonderzoek door de Universiteit van Leiden “situaties waarin agenten handelen op basis van hun discretionaire beslissingsruimte” nader zijn geanalyseerd.

    De beantwoording door het College maakt de situatie nog onduidelijker. In het Leidse rapport staat expliciet vermeld dat de juridische context van de discretionaire beslissingsruimte niet is onderzocht. “Er moet worden benadrukt dat niet is onderzocht op grond van welke bevoegdheden agenten precies hebben gehandeld en dat situaties niet juridisch zijn getoetst.”

    Er bestaan vraagtekens over het observatie onderzoek, welke in de beantwoording door het College en het Ministerie niet worden weggenomen.

     

    Wie nam het initiatief tot het opschalen van de scripties tot een ‘nationaal onderzoek’

    Het initiatief voor het onderzoek ten behoeve van twee masterscripties criminologie werd in 2011 genomen door de Universiteit van Leiden. Dit onderzoek was primair bedoeld voor intern gebruik en er is afgesproken dat de gegevens na toestemming van de Haagse politie eventueel mogen worden gebruikt voor wetenschappelijke publicaties. In november 2013 werd echter besloten om het door de twee studenten uitgevoerde veldwerk te gebruiken voor een publiek toegankelijk onderzoek, nadat in de Haagse gemeenteraad en de Tweede Kamer was gevraagd om wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren. In de beantwoording van de vragen blijft onduidelijk wie het initiatief heeft genomen tot het schrijven en publiceren van een rapport door de universiteit van Leiden.

    Het Ministerie en het College gaan in hun beantwoording niet op deze kwestie in. Deze vraag is echter erg degelijk relevant, omdat de twee masterscripties in augustus 2013 waren afgerond en de conclusies van de scripties in november 2013 ieder geval bij de politie Haaglanden bekend waren.

     

    Discriminatie is een ernstige zaak, discriminatie door de overheid helemaal. Ons uitgebreide onderzoek maakt duidelijk dat het Leidse onderzoek veel vragen oproept.

    Uit de beantwoording blijkt bovendien dat het Haagse gemeentebestuur en het Ministerie in feite onderkennen dat zij de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad in 2013-2014 onvolledig en onjuist hebben geïnformeerd. De antwoorden van de bestuursorganen scheppen niet meer, maar eerder minder duidelijkheid.

     

     

     

    Professoren als spreekbuis van de politie. De Universiteit van Leiden en etnisch profileren

    Het onderkennen en benoemen van discriminatie ligt gevoelig in Nederland, zeker in relatie tot de politie. Deze gevoeligheid laat ook de wetenschap niet onberoerd. Dit werd de afgelopen jaren zichtbaar tijdens de positionering van de Universiteit van Leiden in het debat over etnisch profileren in Nederland.

    Etnisch profileren was lange tijd een non-issue in Nederland maar kwam eind 2013 nadrukkelijk in de politieke en publieke belangstelling te staan. Dit naar aanleiding van een rapport van Amnesty International en voortdurende berichtgeving over discriminatie en geweld door de politie in Den Haag. Er bestaan verschillende definities van etnisch profileren maar in het algemeen wordt eronder verstaan: wanneer de politie iemand staande houdt of controleert, (mede) vanwege zijn etnische achtergrond, zonder dat hier een objectieve rechtvaardiging voor bestaat.

    In de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad werd om een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren gevraagd om meer inzicht te verkrijgen in het plaatsvinden ervan. De Universiteit van Leiden (UvL) kwam hierbij al snel in beeld en publiceerde in juni 2014 een rapport. (Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat)

    In dit artikel wordt ingegaan op de rol van de UvL in het debat over etnisch profileren. Met name die van professor Joanne van der Leun en assistent-professor Maartje van der Woude die beide werkzaam zijn aan het Instituut Voor Strafrecht & Criminologie op Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UvL.

    Deze wetenschappers hebben in het recente verleden gepleit voor meer aandacht voor het plaatsvinden van etnisch profileren door de overheid, politie en wetenschap. Zij waren van mening dat de wetenschap het (mogelijk) plaatsvinden van etnisch profileren serieus diende te nemen, hoewel het onderwerp gevoelig ligt. Wanneer etnisch profileren vanaf oktober 2013 in de politieke en publieke belangstelling komt te staan,

    valt hun optreden nog moeilijk te rijmen met hun vroegere opvattingen.

    Analyse van de UvL

    Joanne van der Leun is sinds 2001 professor in de criminologie aan de UvL. Maartje van der Woude is sinds 2010 assistent-professor en werd begin 2016 tevens benoemd tot professor in de rechtssociologie. Beide wetenschappers schrijven al enige jaren over etnisch profileren en hebben verschillende (wetenschappelijke) publicaties over het onderwerp op hun naam staan.

    Hierin pleitten zij voor meer aandacht van overheid, politie en wetenschap voor het plaatsvinden van etnisch profileren in Nederland. Zij verwezen hierbij regelmatig naar ervaringsonderzoeken inzake discriminatie, waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de etnische minderheden van mening is, mede vanwege hun huidskleur of etnische afkomst, te worden gecontroleerd door de politie. Dit vormt geen bewijs voor het plaatsvinden van etnisch profileren, omdat ervaren discriminatie niet hoeft te betekenen dat de politie daadwerkelijk discrimineert. Ervaringsonderzoeken geven echter wel aanleiding om het plaatsvinden van etnisch profileren serieus te nemen.

    Van der Leun en Van der Woude wezen er in verschillende publicaties op dat de zorgen over het plaatsvinden van etnisch profileren sinds eind jaren ’90 zijn toegenomen. Een reden daarvoor is het veranderende politieke en maatschappelijke klimaat ten aanzien van migratie en etnische minderheden, dat tevens van invloed is op het werk van de politie. Daarnaast is de verruiming van de discretionaire bevoegdheden van de Nederlandse politie van belang, onder meer als gevolg van de invoering van de uitgebreide identificatieplicht in 2005. Hiermee kregen politieagenten meer eigen beoordelingsruimte bij de keuze mensen te controleren of staande te houden, zonder dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

    Van der Leun en Van der Woude schreven in 2011 in het artikel Policing and Society: ‘recent social, political and legal developments have increased the possibility for ethnic profiling in the Netherlands.’ Ook benoemden zij het risico op etnisch profileren als gevolg van de uitbreiding van de discretionaire bevoegdheden van de Nederlandse politie en ‘great deal of discretionary power on the hands of those who have to enforce the law, bearing the risk that such powers may be carried out (in part) on the basis of generalizations relating to race, ethnicity, religion or nationality instead of on the basis of individual behavior and/or objective evidence.’

    Begin 2013 schreven Van der Leun en Van der Woude in het Tijdschrift voor Criminaliteit in vergelijkbare bewoordingen: ‘Selecteren op basis van etniciteit lijkt dusdanig vervlochten te zijn met de Nederlandse veiligheidscultuur en de wijze waarop politici en journalisten maar ook alle actoren werkzaam binnen de strafrechtketen, hierdoor beïnvloed zijn en worden, dat het de vraag is in hoeverre het houdbaar is om te beweren dat etnisch profileren geen probleem is in Nederland.’

    De wetenschappers hebben in het recente verleden dus gepleit voor wetenschappelijke aandacht voor etnisch profileren. In het artikel uit 2011 wezen zij er tevens op het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren in contrast staat met de grote hoeveelheid onderzoek naar de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in criminaliteitsstatistieken: ‘With respect to research, we must conclude that sound and actual empirical research of the practice and effects of ethnic profiling is lacking, which is in stark contrast to the amount of research on the over-representation of migrants in registered crime and disorder. For a long time the selectivity discussion in the Netherlands was seen as old-fashioned. Researchers adopted a pragmatic stance, assuming that ethnic profiling or biased policing was not taking place.’

    Van der Leun en Van der Woude wezen eerder ook op de gevoeligheid van onderzoek naar mogelijke politiediscriminatie. In 2012 schreef Van der Woude in het Strafblad dat onderzoek naar mogelijke discriminatie door de politie gevoelig ligt, maar dat de wetenschap signalen van discriminatie niet kan en mag negeren: ‘Vanwege de gevoeligheid van onderzoek naar mogelijk discriminatoir handelen van opsporingsbeambten, is recent en gedegen empirisch onderzoek hiernaar in Nederland zeer schaars. Hoewel het onmogelijk is om louter op basis van deze internationale signalen conclusies te trekken, kunnen dergelijke signalen ook niet genegeerd worden: niet door de politiek, niet door de opsporingsinstanties en ook niet door de wetenschap!’

    Spreekbuis van de politie

    In oktober 2013 komt etnisch profileren in de politieke en publieke belangstelling te staan. Dit naar aanleiding van het verschijnen van een rapport van Amnesty International en vanwege aanhoudende berichtgeving over politiegeweld en discriminatie door de politie in Den Haag. Van der Leun en Van der Woude hebben in het verleden zelf gepleit voor meer aandacht voor het plaatsvinden van etnisch profileren. Maar zodra die aandacht er eind 2013 komt en er daadwerkelijk een publiek debat over etnisch profileren ontstaat, zetten zij zich af tegen Amnesty, hoewel de analyse van de mensenrechtenorganisatie grotendeels overeen komt met de analyse die beide wetenschappers in het recente verleden zelf hebben gemaakt.

    Het rapport van Amnesty (Proactief politieoptreden vormt risico voor de mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken) is in wezen een literatuurstudie waarin bestaande onderzoeken naar de uitvoering van de politietaak, veiligheidsbeleid en discriminatie worden geïnventariseerd en geanalyseerd. Die analyse komt grotendeels overeen met die van Van der Leun en Van der Woude.

    Amnesty roept de Nederlandse overheid in haar rapport op om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en meer onderzoek te [laten] doen naar het plaatsvinden hiervan. De mensenrechtenorganisatie wijst er hierbij op dat etnisch profileren niet het gevolg hoeft te zijn van evident racisme bij politieagenten, maar benadrukt dat het kan berusten op onbewuste aannames en vooroordelen van agenten. Amnesty velt ook geen stellig oordeel over de schaal waarop etnisch profileren in Nederland plaatsvindt en concludeert dat etnisch profileren ‘het niveau van op zichzelf staande incidenten’ overstijgt.

    Joanne van der Leun en Maartje van der Woude verschijnen aan de hand van het Amnesty-rapport regelmatig in de media om een reactie te geven op het rapport. De UvL trekt de validiteit van het rapport in twijfel. Van der Leun en Van der Woude beweren namelijk dat Amnesty stelt dat etnisch profileren structureel voorkomt, om vervolgens te beweren dat dit niet blijkt uit wetenschappelijk onderzoek. Hiermee suggereren zij dat Amnesty niet betrouwbaar is. Volgens Van der Leun heeft ‘Amnesty een harde conclusie getrokken, die niet gedragen wordt door onderzoek’. [Volkskrant] Van der Woude schrijft op haar blog onder meer: ‘Amnesty has gone a step too far by declaring ethnic profiling to be a structural problem.’

    Amnesty concludeert in haar rapport echter niet dat de Nederlandse politie structureel etnisch profileert. Wel beweert Amnesty-directeur Nazarski op 28 oktober 2013 in het televisieprogramma Nieuwsuur dat etnisch profileren ,,tamelijk structureel” plaatsvindt. Een dag later kiest hij tijdens een seminar voor andere bewoordingen en zegt dat etnisch profileren ,,vaker dan incidenteel” plaatsvindt. Hoewel de externe communicatie van Amnesty niet eenduidig is, mag van de wetenschappers Van der Leun en Van der Woude worden aangenomen dat zij reageren op Amnesty’s rapport, en niet op Nazarski’s ‘tamelijk structureel’ uitspraak in Nieuwsuur.

    Tevens verwijt de UvL dat Amnesty in haar onderzoek een selectieve weergave heeft gegeven van bestaand onderzoek naar etnisch profileren. De ngo zou te weinig aandacht hebben besteed aan het politieperspectief. Volgens Van der Woude wordt in het Amnesty-rapport ,,grotendeels voorbijgegaan aan de complexe situaties waarin agenten hun beslissingen moeten nemen. […] Juist de kant van de politie, haar perspectief, ontbreekt in het gros van het door Amnesty aangehaalde onderzoek.” [Volkskrant, 30-10-13]

    Partijdigheid Amnesty

    Volgens het rapport Etnisch profileren in Den Haag? uit 2014, opgesteld door de UvL in opdracht van de overheid, concludeert Amnesty dat etnisch profileren het niveau van opzichzelfstaande incidenten overstijgt, maar wordt ‘onderzoek dat dit niet constateert buiten beschouwing gelaten of opnieuw geïnterpreteerd door Amnesty’. Van der Leun en Van der Woude suggereren hiermee dat Amnesty partijdig is. De wetenschappers specificeren echter niet welke onderzoeken Amnesty buiten beschouwing heeft gelaten of anders heeft geïnterpreteerd.

    Tijdens een gemeenteraadsbijeenkomst in Den Haag op 25 juni 2014, waar Van der Leun een toelichting geeft op het door de UvL gepubliceerde rapport over etnisch profileren in Den Haag – wordt haar gevraagd om aan te geven welke onderzoeken Amnesty in haar rapport buiten beschouwing heeft gelaten. Ook de aanwezige Amnesty-medewerker geeft aan dit graag te vernemen. Van der Leun laat deze vraag echter onbeantwoord.

    Amnesty zou – volgens de UvL – bestaande onderzoeken herinterpreteren. Opvallend genoeg herinterpreteert Van der Leun in 2014 zelf onderzoek dat in 2011 onder haar verantwoordelijkheid verscheen. Het betreft de scriptie van Clothilde Caillault (Etnicity of policing in France and the Netherlands), waarvoor Van der Leun als scriptiebegeleider fungeerde. Het is een vergelijkend (observatie) onderzoek naar de Franse en de Nederlandse politie, en de rol die stereotype denkbeelden en vooroordelen over etnische minderheden spelen in het politiewerk.

    Caillault concludeert dat Nederlandse politieagenten, meer dan Franse, openlijk spreken in vooroordelen over etnische minderheden en criminaliteit. Voor de politie zijn dergelijke vooroordelen ‘part of a police operational culture guiding police action and can thus have practical consequences.’ Stereotype denkbeelden onder politieagenten leiden er volgens Caillault toe dat de Nederlandse politie stelselmatig etnisch profileert: ‘By triggering police suspicion, stereotypes can lead to ethnic profiling practices and discrimination (understood as intended action). In the Netherlands, where we conducted our observations, we found that such methods were routinely used by police officers.’

    Deze scriptie werd goedgekeurd door Van der Leun en men dient er dus vanuit te gaan dat ze aan de wetenschappelijke standaarden voldoet. (de scriptie werd voorgedragen voor de UvA scriptieprijs) De UvL refereert in haar rapport van 2014 aan dit onderzoek, maar geeft een verdraaide weergave van Caillault’s bevindingen. In het Leidse rapport wordt gesteld dat, volgens Caillault, de Nederlandse politie ook in generaliserende zin veel openlijker spreekt over bevolkingsgroepen dan de Franse politie, en dat Caillault ‘veronderstelt dat dit eerder leidt tot etnisch profileren dan het meer neutrale taalgebruik van de Franse politie’.

    ‘Veronderstelt’ is een aanzienlijke afzwakking van wat Caillault daadwerkelijk concludeerde, namelijk dat de Nederlandse politie (routinely) stelselmatig etnisch profileert. Scriptiebegeleider Van der Leun kon zich in 2011 nog in deze conclusie vinden, in 2014 herschrijft zij haar eigen academische geschiedenis. Haar verwijt aan Amnesty bestaande wetenschappelijke onderzoeken naar etnisch profileren te herinterpreteren, komt hiermee in een vreemd daglicht te staan.

    Polarisering

    Voorheen bepleitten Van der Leun en Van der Woude voor meer politieke, maatschappelijke en wetenschappelijke aandacht voor het plaatsvinden voor etnisch profileren. Wanneer er in oktober 2013 daadwerkelijk een publiek debat over etnisch profileren ontstaat, beschuldigt men Amnesty van polarisering. Van der Leun: ,,Ik ben bang dat zo’n harde conclusie van Amnesty, die niet wordt gedragen door het onderzoek dat er is, alleen maar polariserend werkt. Terwijl het op zich juist belangrijk is dat er een debat over wordt gevoerd.” [Volkskrant, 29-10-13]

    Amnesty doet – met het onderkennen van het (op enige schaal) plaatsvinden van etnisch profileren – in de ogen van Van der Woude een frontale aanval op de politie: ,,Voor een vruchtbaar debat over verantwoorde beslissingsprocessen is het van groot belang dat debat daadwerkelijk met en dus niet louter tegen de politie te voeren. Taboes zijn er om doorbroken te worden, zo ook het taboe rond etnisch profileren. Maar het debat daarover mag niet leiden tot nog meer stereotyperen, in dit geval tot stereotypering van de politie.” [Volkskrant, 30-10-2013]

    Ook in haar rapport van 2014 over etnisch profileren in Den Haag neemt de UvL stelling tegen Amnesty: ‘De rol van de media en de ngo’s die het debat over etnisch profileren hebben aangezwengeld […] mag niet onbenoemd blijven: het debat werd conceptueel niet altijd even zuiver gevoerd, waardoor begrippen als etnisch profileren, discriminatie en racisme inwisselbaar leken te zijn.’

    De UvL suggereert zelfs dat de publieke aandacht voor etnisch profileren ertoe heeft geleid dat mensen zich gediscrimineerd voelen. ‘Percepties van burgers over etnisch profileren en de mate waarin dit voorkomt worden onmiskenbaar ook beïnvloed door dergelijke publieke discussies’, aldus het Leidse rapport. Mensen zouden dus niet op basis van hun eigen ervaringen de indruk hebben gediscrimineerd te worden door de politie, maar dit zou hen zijn aangepraat door Amnesty en andere ngo’s.

    Het politieperspectief

    Een constante in de publieke optredens van Van der Leun en Van der Woude vanaf oktober 2013 is hun pleidooi om het politieperspectief in het publieke debat over etnisch profileren te betrekken. Hiermee bedoelen zij dat er rekening dient te worden gehouden met ‘de complexe situaties waarin agenten hun beslissingen moeten nemen’. Amnesty zou het politieperspectief onvoldoende in ogenschouw nemen en voorbijgaan aan de moeilijke omstandigheden waaronder agenten hun werk verrichten. Amnesty zou slechts polariseren en de dialoog met de politie verstoren. Van der Leun en Van der Woude wekken hiermee de indruk de

    politie in bescherming te willen nemen, namens de politie te spreken, en als spreekbuis van de politie op te treden.

    De ommezwaai in de Leidse opvattingen en dito pleidooi voor het politieperspectief komt terug in de slotoverwegingen van het in juli 2014 verschenen rapport van de UvL over etnisch profileren in Den Haag. De UvL reflecteert hierin de professionalisering van multicultureel politiewerk en plaatst vraagtekens bij de bruikbaarheid van de term etnisch profileren: ‘Of het begrip etnisch profileren daarbij een goed aanknopingspunt vormt, is de vraag.’ De term etnisch profileren zou voornamelijk tot verwarring leiden, omdat mensen verschillende definities hanteren: ‘Bovendien lijkt het bijna automatisch koppelen van de term aan discriminatie en racisme in plaats van aan professionele beslissingsprocessen eerder contraproductief te werken, dan dat het de verbinding tussen politie en samenleving zal verbeteren.’

    De ommezwaai in de Leidse opvattingen is hiermee compleet. Voorheen pleitten Van der Leun en Van der Woude voor meer aandacht voor het mogelijk plaatsvinden van etnisch profileren, hoewel het onderwerp gevoelig ligt. Nu stellen zij het gebruik van de term etnisch profileren ter discussie, en beschouwen zij etnisch profileren niet op voorhand als een vorm van discriminatie.

    Door de politie wordt het contraproductief bevonden om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en etnisch profileren te koppelen aan discriminatie. Men kan zich echter afvragen of de wetenschap zich in deze mate in het politieperspectief dient te verplaatsen. De taak van de wetenschap is om onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek te verrichten. En niet om zich af te vragen wat er wel en niet contraproductief is voor de verbinding tussen politie en samenleving.

    Afspraken UvL met Haaglanden

    Hoe is het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat uit 2014, opgesteld door de Uvl, eigenlijk tot stand gekomen? Naar aanleiding van het Amnesty-rapport en de berichtgeving over discriminatie door de politie Den Haag wordt in november 2013 in de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad gevraagd om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. De UvL kwam al snel in beeld om dit onderzoek uit te laten voeren.

    In het rapport van de UvL naar etnisch profileren in Den Haag wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. Buro Jansen & Janssen heeft in 2015 via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) van de politie Haaglanden documenten verkregen over de totstandkoming van het Leidse onderzoek. Hieruit blijkt dat de UvL en de politie Haaglanden voorafgaand aan het onderzoek afspraken hebben gemaakt om mogelijke imagoschade voor de politie Haaglanden te voorkomen, en dat het Leidse onderzoek berust op twee eerder verschenen masterscripties criminologie. De UvL heeft dit altijd verzwegen.

    De UvL benaderde de politie Haaglanden in 2011 met een voorstel om onderzoek te doen naar de interactie tussen de politie en jongeren uit etnische minderheden. Twee master studenten criminologie zouden hiervoor onder meer meelopen met politiediensten en interviews houden met agenten. Binnen de politie Haaglanden stond men positief tegenover het onderzoeksvoorstel, maar zag men wel een mogelijk afbreukrisico: ‘Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Om die reden zal vooraf goed doorgesproken moeten worden met Criminologisch Instituut wat de insteek is van het onderzoek: multicultureel vakmanschap of discriminatie.’ [Memo aan OKD 14-11-11]

    Uit de notulen van de korpsdirectie vam politie Haaglanden blijkt dat bovengenoemd afbreukrisico is besproken, en afgekaart, met Van der Leun: ‘Afbreukrisico [van het onderzoek] kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op [mogelijke] discriminatie door de politie. Dit risico is met professor Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij […] dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’ [Notulen Korpsdirectie Den Haag, 27-1211]

    Scripties worden belangrijk

    De UvL en de politie Haaglanden spraken in 2011 dus af dat, wanneer de twee Leidse studenten tijdens hun onderzoeken zouden stuiten op mogelijke voorbeelden van discriminatoir optreden door de Haagse politie, zij terughoudend zouden zijn om dit in hun scripties op te schrijven. Van der Leun zou hier tijdens de voortgang van het onderzoek en het schrijven van de scripties op letten.

    De UvL en de politie Haaglanden spraken in 2011 tevens af dat de scripties in eerste instantie bedoeld waren voor intern gebruik door de Haagse politie. De twee studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. De scripties werden, zoals afgesproken, niet openbaar gemaakt en het was op dat moment nog niet aan de orde om de scripties om te vormen tot een publiek toegankelijk onderzoek.

    In november 2013 besluit de UvL de twee scripties op te schalen tot een publiek toegankelijk onderzoek. Hiermee werkt de universiteit mee aan een politieke operatie in schadebeheersing. De overheid heeft in november 2013 namelijk behoefte aan wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren vanwege verschijning van het Amnesty-rapport. Ook de Haagse gemeenteraad vraagt naar aanleiding van berichtgeving over discriminatoir optreden door de politie Den Haag om een onderzoek.

    Het inschakelen van de UvL moet beschouwd worden als een vorm van politiek opportunisme: de UvL ‘levert op bestelling’. Wanneer minister Opstelten (Justitie) en burgemeester Van Aartsen het onderzoek in november 2013 toezeggen, zijn de conclusies al in grote lijnen bekend, aangezien de twee Leidse studenten hun masterscripties augustus 2013 hebben afgerond.

    Dat de conclusies eind 2013 al bekend waren, blijkt ook uit een interne notitie waarin staat: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag, 2013]

    Onjuiste voorlichting

    Zowel het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Haagse gemeentebestuur, als wel politie Haaglanden en de UvL geven geen openheid van zaken over de totstandkoming van het onderzoek. In november 2013 zeggen toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de Haagse burgemeester Van Aartsen in de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren toe. Zij hebben het hierbij over een lopend onderzoek naar de politie Den Haag dat door de UvL wordt uitgevoerd.

    De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad worden hier dus onjuist en onvolledig geïnformeerd: het betreft geen lopend onderzoek maar onderzoek op basis van twee reeds afgeronde masterscripties. Bovendien verzwijgen Opstelten en Van Aartsen de gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden. Ook in de hierop volgende maanden informeren het Ministerie en het Haagse gemeentebestuur de Tweede kamer en de Haagse gemeenteraad verschillende malen onjuist en onvolledig over de totstandkoming van het onderzoek.

    De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek. Van der Leun geeft op 4 december 2013, 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad. Zij maakt hier geen gewag van de vooraf met de politie Haaglanden gemaakte afspraken om imagoschade voor de Haagse politie te voorkomen. Zij meldt niet dat het Leidse onderzoek berust op onderzoek dat is verricht ten behoeve van twee masterscripties criminologie.

    Ook in het in juni 2014 verschenen onderzoeksrapport geeft de UvL hierover geen openheid van zaken. Wel wordt hierin vermeld dat het veldwerk voor het onderzoek al in 2012 is verricht, maar het rapport meldt dat het veldwerk ‘door twee junior onderzoekers is verricht’. Kortom, de UvL heeft een onderzoek op bestelling geleverd. Het Leidse rapport wordt door de overheid beschouwd als een repliek op de in oktober 2013 door Amnesty geuite zorgen en berichtgeving over discriminatie door de Haagse politie.

    Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit een interne memo van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 3 juli 2014, waarin naar aanleiding van het verschijnen van het Leidse rapport wordt geconcludeerd: ‘Het door Amnesty International geschetste beeld in november 2013 is daarmee genuanceerd’. In een interne e-mail van 3 juni 2014 wordt gesteld: ‘Toon van rapport is positief voor politie. Er is geen sprake van etnisch profileren.’ De regering, het Haagse gemeentebestuur en de politie doen hun voordeel met het Leidse rapport en zullen er in 2014 en 205 regelmatig naar verwijzen in reactie op nieuwe berichten en aantijgingen over discriminatie door de politie Den Haag.

    Observatieonderzoek

    Etnisch profileren in Den Haag? roept ook vraagtekens op over de wijze waarop de UvL haar onderzoek heeft uitgevoerd. Het observatieonderzoek is niet systematisch gedaan en de wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het rapport beoordeeld wordt, wordt niet inzichtelijk gemaakt. De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meeste dienders van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt, maar in het rapport wordt dit op een andere niet inzichtelijke wijze geïnterpreteerd.

    Voor het observatieonderzoek is de volgende vraagstelling gehanteerd: ‘In hoeverre kunnen beslissingen van agenten om in concrete situaties te handelen worden gerechtvaardigd in die situatie en welke rol spelen etniciteit en/of huidskleur daarbinnen.’ De twee studenten (in het rapport aangeduid als ‘junior onderzoekers’) hebben gedurende vier maanden 153 uur meegelopen met 17 politiediensten. De conclusies berusten op een analyse van zestig geobserveerde politiecontroles, waarin agenten op grond van hun discretionaire bevoegdheden overgingen tot een controle of staandehouding. Het rapport concludeert dat drie van de geobserveerde zestig controles mede worden ingegeven door iemands huidskleur en etnische afkomst, zonder dat dit gerechtvaardigd kan worden.

    De wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het Leidse rapport wordt beoordeeld, is niet inzichtelijk. Er is sprake van een rechtvaardiging wanneer de onderzoekers een rechtvaardiging voor een controle kunnen geven. ‘Het gaat er hierbij om te bezien in hoeverre geobserveerde beslissingen agenten tijdens hun dienst in de ogen van de onderzoekers objectief en redelijk gerechtvaardigd kunnen worden’, aldus de opstellers.

    In het rapport wordt echter veelal niet inzichtelijk gemaakt waarop de onderzoekers hun beoordeling baseren. Volgens het rapport baseren politieagenten hun controle meestal op concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden. De onderzoekers stellen herhaaldelijk dat zij niet de indruk hebben dat huidskleur en etniciteit een rol spelen bij de beslissing van agenten welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk waarom de onderzoekers deze indruk hebben, en op grond waarvan zij dit concluderen. Volgens het rapport zijn ‘de gebeurtenissen tijdens de diensten op een redelijk ‘vrije’ manier geobserveerd’.

    Tijdens het observatieonderzoek hebben de twee studenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van agenten voor hun keuze welke personen te controleren. Het observatieonderzoek heeft niet systematisch plaatsgevonden. Dit wordt in het Leidse rapport ook onderkend: ‘Gezien het karakter van de diensten en de intensiviteit van het onderzoek was het niet mogelijk bij elke handeling van agenten gestructureerd te vragen waarom zij handelden.’

    Het niet systematisch vragen naar de overwegingen van agenten is merkwaardig. Het is de vraag hoe de rechtvaardiging van politiecontroles dan beoordeeld kan worden? Zeker daar in het Leidse rapport als tekortkoming van andere wetenschappelijke onderzoeken wordt geconstateerd ‘dat er in concrete interacties, beslissingen en afwegingen daarbinnen geen concreet zicht is op de rechtvaardiging van voor staandehoudingen, hetgeen essentieel is bij de vraag of over etnisch profileren gesproken kan en mag worden.’

    Interviews met agenten

    Het onderzoek van de UvL beoogt tevens de percepties van agenten over het plaatsvinden van etnisch profileren te onderzoeken. De beantwoording van een stelling hierover door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meeste dienders van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport wordt de beantwoording van de stelling echter op een andere wijze geïnterpreteerd.

    De twee studenten hebben aan 33 politieagenten de volgende stelling voorgelegd: ‘Er wordt gezegd dat sommige politieagenten mensen van bepaalde etnische groepen staande houden omdat zij denken dat deze groepen eerder bepaalde vormen van criminaliteit plegen dan andere groepen.’ De stelling wordt door het merendeel van de geïnterviewde politieagenten (22 van de 33) bevestigend beantwoord.

    De voor de hand liggende conclusie lijkt hier te moeten zijn dat de antwoorden van de agenten een aanwijzing vormen dat etnisch profileren vaak voorkomt. Het Leidse rapport onderkent dit ook en stelt: ‘Op het eerste gezicht lijken deze percepties in tegenspraak met de observaties, die weinig aanwijzingen voor etnisch profileren lieten zien.’

    In het rapport wordt echter voor een andere interpretatie van de interviews gekozen. Een aantal agenten zou de vraagstelling niet goed begrepen hebben en zou (ook) van etnisch profileren spreken wanneer relatief veel personen met een migrantenachtergrond worden staande gehouden, omdat die nu eenmaal een groot aandeel van de bevolking uitmaken in bepaalde wijken – en dit kan volgens het rapport niet als etnisch profileren beschouwd worden.

    Het is niet inzichtelijk hoe de onderzoekers tot deze interpretatie komen. Het rapport maakt bovendien niet duidelijk hoeveel agenten de stelling wel en niet goed begrepen hebben. Bovendien kan men zich afvragen, indien men concludeert dat een aantal agenten de stelling niet goed begrepen heeft, of de stelling wel voldoende duidelijk geformuleerd is en het überhaupt nog mogelijk is conclusies te trekken uit de beantwoording ervan.

    Oververtegenwoordiging

    In het Leidse rapport blijft onduidelijk in hoeverre politieagenten zich bij de keuze welke personen te controleren baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. In het rapport blijft bovendien onduidelijk of de onderzoekers deze oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging voor een controle, of als etnisch profileren, beoordelen.

    Het rapport wekt de indruk dat de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit voor de Haagse agenten een belangrijke rol speelt in de overwegingen bij de keuze welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk welke rol deze zogeheten ‘ervaringskennis’ precies speelt, en het blijft veelal onduidelijk of agenten hun controle baseren op algemene informatie over oververtegenwoordiging, of op concrete actuele informatie zoals dadersignalementen.

    In het rapport blijft het dus veelal onduidelijk in hoeverre de Haagse politie (bijvoorbeeld) Marokkaans-Nederlandse jongeren controleert, omdat deze jongeren nu eenmaal oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken, maar zonder dat er een verdere concrete geïndividualiseerde aanleiding of rechtvaardiging voor een controle bestaat. Evenmin wordt duidelijk hoe een controle op basis van dergelijke algemene ervaringskennis (de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit) wordt beoordeeld.

    Beschouwt de UvL dit als een controle waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, en die dus als etnisch profileren aangemerkt moet worden? Of beschouwt men dit als een controle die gerechtvaardigd kan worden, en dus niet als etnisch profileren aangemerkt hoeft te worden? In het inleidende hoofdstuk van het rapport wordt dit als een grijs gebied benoemd: ‘In de wetenschappelijke literatuur wordt veel minder ingegaan op de vraag of bekende criminaliteitspatronen ook een rechtvaardiging kunnen en mogen zijn. Dit lijkt een grijs gebied, dat meer aandacht behoeft.’

    Hiermee wordt de analyse niet inzichtelijk gemaakt. Bovendien zijn Van der Leun en Van de der Woude op dit punt van opvatting veranderd. In het verleden vonden zij namelijk nog dat politiecontroles op basis van het algemene feit van oververtegenwoordiging op gespannen voet staan met het verbod op discriminatie. Van der Leun en Van der Woude schreven in 2013 nog in het in het Tijdschrift voor Cultuur en Criminaliteit: ‘Ondanks de mogelijke oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groeperingen bij specifieke vormen van criminaliteit, staat deze laatste vorm van profileren op gespannen voet met het in de Grondwet verankerde verbod op discriminatie.’

    Wetenschappelijke onafhankelijkheid

    Het onderzoek van de UvL getuigt niet van het serieus nemen van het plaatshebben van etnisch profileren. De conclusie van het onderzoek stond feitelijk al vast, aangezien de UvL vooraf heeft afgesproken om mogelijke imagoschade voor de politie Haaglanden te voorkomen. De universiteit vond het, net als de politie Haaglanden, onwenselijk wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie.

    Met de kennis van nu komt de conclusie van het onderzoek – er zijn geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren – in een ander daglicht te staan. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij de inzichtelijkheid van de analyse en de kwaliteit van het onderzoek. Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles, maar op de inschatting van de onderzoekers waarbij het veelal niet inzichtelijk is waarop deze inschatting is gebaseerd en waarbij nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van agenten bij de keuze welke personen te controleren.

    Het rapport maakt niet inzichtelijk in hoeverre politieagenten zich bij controles baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit, en het is niet duidelijk of het algemene feit van oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging voor een controle of als etnisch profileren wordt beoordeeld. De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meeste dienders van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt, maar in het rapport worden de antwoorden op een andere niet inzichtelijke manier geïnterpreteerd.

    De precieze invloed van de in 2011 gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden over de inhoud van het Leidse rapport is onduidelijk. De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming ervan en heeft – ook in antwoord op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen – de twee scripties en onderliggend onderzoeksmateriaal (zoals veldwerkaantekeningen en de transcripties van de interviews met de politieagenten) nooit openbaar gemaakt. Het blijft hierdoor onduidelijk in hoeverre de (concept) scripties door Van der Leun zijn aangepast en welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties zijn opgenomen. Evenmin is duidelijk in hoeverre de onderzoeksvragen van de twee scripties overeenkomen met die in het Leidse rapport van 2014.

    De wetenschappelijke onafhankelijkheid van het onderzoek van de UvL is in het geding. Onderzoeksleider professor Joanne van der Leun was tijdens het onderzoek tevens lid adviesraad politie Haaglanden. Dit staat op zichzelf geen onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek in de weg. Met de in 2011 gemaakte afspraken heeft de politie Haaglanden echter invloed verkregen op de inhoud van het rapport, omdat was afgesproken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zou wijzen op discriminatie door de Haagse politie.

    De titel van het onderzoeksvoorstel dat de UvL in 2011 indiende bij de politie Haaglanden is in dit verband illustratief. De universiteit noemde dit namelijk geen onderzoeksvoorstel, maar een ‘voorstel tot samenwerking’. Onderzoek naar de politie, en samenwerking tussen de universiteit en de politie: het zijn twee verschillende dingen, met te verwachten verschillende uitkomsten.

    Kwantitatief onderzoek

    Van der Leun en Van der Woude geven geen openheid van zaken over de redenen waarom zij voor Etnisch profileren in Den Haag? geen kwantitatief onderzoek hebben verricht. Bovendien relativeren zij in 2014 het belang van kwantitatief onderzoek om meer inzicht te verkrijgen in het plaatsvinden van etnisch profileren, terwijl zij in het verleden nog pleitten voor kwantitatief onderzoek en het gebruik van controleformulieren.

    Kwantitatieve gegevens over het totaal aantal politiecontroles en staande houdingen kunnen meer inzicht geven op de vraag of etnische minderheden onevenredig veel gecontroleerd worden door de politie en aldus meer inzicht bieden in het plaatsvinden van etnisch profileren. Een methode om kwantitatief onderzoek te verrichten is door middel van het gebruik van zogenoemde controleformulieren (stop forms). Hierop maken politieagenten melding van de redenen van een controle, de uitkomst van de controle en de naam en het bureau van de betrokken politieagent.

    Buitenlandse onderzoeken tonen aan dat het gebruik van controleformulieren inzicht kan bieden in het plaatsvinden van etnisch profileren, en de politie handvatten kan bieden om hier iets aan te doen. In Nederland is geen kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren verricht. Het gebruik van controleformulieren ligt gevoelig bij de Nederlandse politie en de politieleiding heeft zich er nimmer een voorstander van getoond.

    In de Tweede Kamer werd in november 2013, naar aanleiding van het Amnesty-rapport, gevraagd om een kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren. Toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten zegde de Kamer toe om de mogelijkheid van kwantitatief onderzoek met de UvL te bespreken. Het onderzoek van de UvL bevat echter geen kwantitatief onderzoek. In het onderzoeksrapport wordt het belang van kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren zelfs sterk gerelativeerd. Het rapport gaat uitgebreid in op het zogenoemde ‘benchmark’ probleem dat zich voordoet bij kwantitatief onderzoek.

    Wanneer uit kwantitatief onderzoek zou blijken dat etnische minderheden vaker worden gecontroleerd door de politie, kan hieruit niet op voorhand worden geconcludeerd dat er sprake is van etnisch profileren omdat er, volgens het rapport, ‘aan de mogelijke vergelijkingscategorieën nadelen kleven.’ Het rapport concludeert daarom: ‘om die redenen is in het voorliggende onderzoek niet gekozen voor een kwantitatief onderzoek dat tracht disproportionaliteit vast te stellen.’

    De UvL geeft in haar rapport geen openheid van zaken over de reden waarom geen kwantitatief onderzoek is verricht. Het scriptieonderzoek van de twee studenten was namelijk vanaf het begin gepland als een kwalitatief, en niet als een kwantitatief onderzoek. Het aangehaalde benchmark probleem is wellicht een relevante factor waarmee rekening dient te worden gehouden bij de interpretatie van kwantitatieve gegevens. Het vormde voor Van der Leun en Van der Woude in het verleden echter geen belemmering om te pleiten voor kwantitatief onderzoek en het gebruik van controleformulieren.

    Tekortkoming

    In 2011 wezen Van der Leun en Van der Woude in een artikel in Policing in Society erop dat in Nederland tot op heden geen kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren is verricht. Zij beschouwden dit als een tekortkoming in vergelijking met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, waar wel controleformulieren worden gebruikt: ‘With respect to research, we must conclude that sound and actual empirical research of the practice and effects of ethnic profiling is lacking. […] Still today, registered data are not readily available. Unlike in the UK there are no stop and search forms, and the police is not held accountable for their decisions as long as no complaints are filed.’

    In het artikel pleitten zij voor kwantitatief onderzoek om meer inzicht te verkrijgen in het plaatsvinden van etnisch profileren: ‘With quantitative research, researchers may be able to show a disparity along ethnic lines, concluding that this is necessarily ethnic profiling is less clear-cut. Qualitative research, on the other hand, may unravel rationales behind police decisions.’

    Van der Leun en Van der Woude toonden zich in het verleden ook voorstanders van het gebruik van controleformulieren als onderzoeksmethode. Begin 2013 bepleitten zij in het Tijdschrift voor Criminaliteit onderzoek door middel van controleformulieren: ‘Een mogelijke eerste stap in de richting van het verkrijgen van dit nadere inzicht (zou) kunnen liggen in het invoeren van zogenoemde stop & search forms. Op deze formulieren, die door individuele ambtenaren moeten worden ingevuld iedere keer als ze een burger staande houden, moet in ieder geval de reden van de staandehouding worden genoteerd evenals de etniciteit van de betrokkene.’

    De werkelijke reden waarom het onderzoek van de UvL geen kwantitatief onderzoek is niet het vermeende benchmark probleem bij de interpretatie van kwantitatieve gegevens, maar een andere. Het onderzoeksvoorstel dat de UvL in 2011 bij de politie Haaglanden indiende was namelijk bedoeld als onderzoek voor twee scripties van twee masterstudenten criminologie. In het onderzoeksvoorstel was geen plaats voor een kwantitatief onderzoek; een dergelijk onderzoek is veel omvattender en gecompliceerder.

    Toen de UvL in november 2013 besloot om de twee scripties op te schalen tot een publiek toegankelijk onderzoek, viel er niet meer te kiezen voor een kwantitatief onderzoek. Het veldwerk en de twee scripties waren immers inmiddels afgerond. Dit kon de UvL in haar rapport echter niet opschrijven. Men had immers geen openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek en had verzwegen dat het rapport berust op twee reeds afgeronde scripties.

    Conclusie

    De rol van Joanne van der Leun en Maartje van der Woude in het debat over etnisch profileren in Nederland wordt ten minste gekenmerkt door een flexibele omgang met de academische integriteit en de wetenschappelijke onafhankelijkheid. Zij hebben in het recente verleden gepleit voor meer aandacht voor het plaatsvinden van etnisch profileren. Wanneer etnisch profileren in oktober 2013, naar aanleiding van een rapport van Amnesty International, in de publieke en politieke belangstelling komt te staan, veranderen zij echter van opvatting en gedragen zich als spreekbuis van de politie.

    Beide wetenschappers beschuldigen Amnesty van polarisering, hoewel de oproep van de ngo om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en adresseren overeenkomt met de oproep die beide wetenschappers in het verleden zelf deden. Hierbij pogen zij de betrouwbaarheid van het Amnesty-rapport in twijfel te trekken en beweren zij dat de ngo wetenschappelijke onderzoeken herinterpreteert en bepaalde onderzoeken buiten beschouwing laat, maar zij specificeren dit zelf nooit.

    Van der Leun en Van der Woude pleitten er in het verleden voor dat de wetenschap het plaatsvinden van etnisch profileren serieus moet nemen. Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag getuigt echter niet van het serieus nemen ervan. Voorafgaand aan het onderzoek maakte de UvL en de politie Haaglanden afspraken om mogelijke imagoschade voor het korps te voorkomen.

    Voorheen vonden deze wetenschappers dat het plaatsvinden van etnisch profileren onderkend moet worden, hoewel het gevoelig ligt. Nu beschouwen zij het onderkennen van het plaatsvinden van etnisch profileren als contraproductief voor de verbinding tussen politie en samenleving. Zij leveren een onderzoek waarvan zij het onwenselijk vinden wanneer het resultaat wijst op discriminatoir optreden door de Haagse politie. Bovendien berust het onderzoeksrapport op twee reeds afgeronde scripties waarvoor het veldwerk al in 2012 werd verricht en die in augustus 2013 waren afgerond.

    Van der Leun en Van der Woude hebben hun onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag verricht als wetenschappers in dienst van de overheid. De overheid heeft in november 2013 behoefte aan een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren omdat hier in de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad om werd gevraagd. Beide wetenschappers hebben een onderzoek op bestelling geleverd en meegewerkt aan een politieke operatie in het kader van schadebeheersing.

    De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de gemaakte afspraken en de totstandkoming van het onderzoek. Met de kennis van nu komt de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in een ander daglicht te staan. Vooraf is immers afgesproken om imagoschade voor de politie Haaglanden te voorkomen. De UvL vond het onwenselijk wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatoir gedrag van de Haagse politie. Hiermee stonden de conclusies van het onderzoek in feite al bij voorbaat vast.

    Vertrouwensband

    Criminologen zijn voor de uitvoering van hun onderzoek voor een belangrijk deel afhankelijk van de medewerking van de politie en andere veiligheidsdiensten. Zo is observatieonderzoek voor criminologen alleen mogelijk wanneer zij toestemming krijgen om mee te lopen met politiediensten. Voor dataverzameling geldt hetzelfde. De UvL heeft daarom belang bij het opbouwen van een een vertrouwensband met de politie.

    Dit wordt tevens duidelijk aan de hand van een reactie van de universiteit op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen. De universiteit schrijft op 30 juli 2015 – als motivatie om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal zoals de veldwerkaantekeningen niet openbaar te maken – dat de anonimiteit hiermee in gevaar zou komen. ‘Hierbij zou de opgebouwde vertrouwensband – hetgeen een groot goed is bij kwalitatief onderzoek – dusdanig geschaad zijn dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er in de toekomst nog dergelijk maatschappelijk ingebed onderzoek uitgevoerd zou mogen en kunnen geworden’, aldus de UvL.

    De UvL heeft een vertrouwensband met de politie opgebouwd en wil deze in stand houden. Dit blijkt tevens uit een blog van Van der Woude in december 2013, waarin zij de bereidwilligheid van de Nederlandse politie om mee te werken aan wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren prijst. ‘Several researchers in the field have experienced that the Dutch police have demonstrated that they are interested in the issue. They acknowledged its importance and they have been open to researchers. This is more than most of our foreign colleagues who do research in their own countries can say’, aldus Van der Woude.

    Juist vanwege deze bereidwilligheid van de politie om medewerking te verlenen aan wetenschappelijk onderzoek, lijkt Van der Woude het niet gepast te vinden om kritiek te leveren op het korps. Zij schrijft: ‘We do not see why people point towards the police instead of inviting them to join the dialogue so they can help protect and where necessary rebuild trust. The time would appear to be right.’

    Van der Woude maakte in haar blog duidelijk blij te zijn met de Nederlandse politie. En de politie is, op haar beurt blij, met de UvL. November 2014 publiceren Van der Leun en Van der Woude een artikel in het Tijdschrift voor de Politie met de titel Etnisch profileren. Wat weten we nou echt? Hierin zetten zij alle bestaande onderzoeken en inzichten over etnisch profileren in Nederland – waaronder hun eigen onderzoek in Den Haag – nog eens op een rij. En concluderen (terecht) dat uit wetenschappelijk onderzoek geen structureel etnisch profileren blijkt.

    Ook herhalen zij nog maar eens hun visie over het belang van een dialoog met de politie: ‘Welles-nietes discussies en een beschuldigende houding nodigen agenten niet uit kritisch naar hun eigen handelen te kijken. Reflectie op het cruciale belang van vertrouwen van alle burgers in de politie, en op de legitimiteit van politiewerk in de huidige diverse samenleving vormt ons inziens een beter uitgangspunt.’

    Van der Leun en Van der Woude ontvangen voor dit artikel een prijs van het Tijdschrift voor de Politie voor het beste artikel dat in 2014 over de Nederlandse politie is geschreven. ‘Ieder jaar beloont de redactie het meest bijzondere artikel op het jaarcongres. Dit jaar is de eer voor Joanne van der Leun en Maartje van der Woud en hun artikel over etnisch profileren’, aldus de redactie van het tijdschrift.

    Het optreden van Van der Leun en Van der Woude in het publieke debat over etnisch profileren, en het onderzoek van de UvL naar etnisch profileren in Den Haag, tonen aan dat het in stand houden van de vertrouwensband op gespannen voet staat met wetenschappelijke onafhankelijkheid. De vraag is dan ook gerechtvaardigd: wanneer de wetenschap zoveel waarde hecht aan het in stand houden van een vertrouwensband met de politie, behoort een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren dan nog wel tot de mogelijkheden?

    Professoren als spreekbuis van de politie (samenvatting)De Universiteit van Leiden en etnisch profileren.

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    Professoren als spreekbuis van de politie. (samenvatting)

    Professoren als spreekbuis van de politie. (samenvatting)

    De Universiteit van Leiden en etnisch profileren.

    Het onderkennen en benoemen van discriminatie ligt gevoelig in Nederland, zeker in relatie tot de politie. Deze gevoeligheid laat ook de wetenschap niet onberoerd.

    Dit werd de afgelopen jaren zichtbaar tijdens het optreden van professor Joanne van der Leun en assistent-professor Maartje van der Woude, verbonden aan het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Universiteit van Leiden, in het publieke debat over etnisch profileren in Nederland. In het verleden vonden beiden dat de wetenschap het mogelijk plaatsvinden van etnisch profileren serieus moet nemen, hoewel het onderwerp gevoelig ligt.

    Maar als naar aanleiding van een rapport van Amnesty International en voortdurende berichtgeving over discriminatie en geweld door de politie in Den Haag etnisch profileren in oktober 2013 in de politieke en publieke belangstelling komt te staan, valt het optreden van Van der Leun en Van der Woude niet te rijmen met hun eerdere opvattingen. Zij manifesteerden zich in het publieke debat over etnisch profileren als spreekbuis van de politie. Zij verrichten onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag als wetenschappers in dienst van de overheid.

    Van der Leun en Van der Woude pleitten in het verleden voor meer aandacht van overheid, politie en wetenschap voor het plaatsvinden van etnisch profileren en hebben verschillende (wetenschappelijke) publicaties over het onderwerp op hun naam staan. Voor oktober 2013 vonden beide wetenschappers dat het plaatsvinden van etnisch profileren onderkend moest worden, hoewel het onderwerp gevoelig ligt.
    Thans beschouwen zij het onderkennen van etnisch profileren als contraproductief voor de verbinding tussen politie en samenleving. Van der Leun en Van der Woude beschuldigen Amnesty van polarisering. Hierbij pogen beiden de betrouwbaarheid van het Amnesty-rapport in twijfel te trekken en beweren zij dat de mensenrechtenorganisatie wetenschappelijke onderzoeken herinterpreteert en bepaalde onderzoeken buiten beschouwing laat. Zij specificeren dit echter nooit.

    Juni 2014 publiceerde de Universiteit van Leiden (UvL) een onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag (Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat) dat niet getuigt van het serieus nemen van het plaatsvinden van etnisch profileren. Uit stukken die door Buro Jansen & Janssen recent zijn verkregen via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) blijkt dat de UvL en de politie Haaglanden voorafgaand aan het onderzoek afspraken hebben gemaakt om mogelijke imagoschade voor de politie Haaglanden te voorkomen.

    Voorheen vonden Van der Leun en Van der Woude dat het plaatsvinden van etnisch profileren serieus genomen dient te worden, hoewel het onderwerp gevoelig ligt. Nu houden zij rekening met deze gevoeligheid en leveren een onderzoek waarbij zij het onwenselijk vinden indien het onderzoek zou wijzen op discriminatoir handelen door de Haagse politie. Bovendien berust het bewuste onderzoeksrapport op twee reeds afgeronde scripties waarvoor het veldwerk al in 2012 was verricht en die in augustus 2013 reeds waren afgerond.

    De overheid had in november 2013 behoefte aan een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren, omdat hier in de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad om werd gevraagd. De UvL heeft dit onderzoek op bestelling afgeleverd en bewust meegewerkt aan een politieke operatie in schadebeheersing. Onderzoeksleider Joanne van der Leun was tijdens het onderzoek tevens lid adviesraad politie Haaglanden.

    De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven omtrent de totstandkoming van het onderzoek, de gemaakte afspraken en het feit dat haar onderzoek berust op twee masterscripties. Er vallen vraagtekens te plaatsen bij de inzichtelijkheid van de analyse en de kwaliteit ervan. Met de kennis van nu komt de door de wetenschappers getrokken conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in een ander daglicht te staan. Vooraf is immers afgesproken om imagoschade voor de politie Haaglanden te voorkomen. Hiermee stonden de conclusies van het onderzoek in feite al bij voorbaat vast.

    Bovendien bevat het rapport geen kwantitatief onderzoek. Van der Leun en Van der Woude geven geen openheid van zaken over de redenen waarom zij geen kwantitatief onderzoek hebben verricht. Tevens relativeren zij in 2014 het belang van kwantitatief onderzoek om meer inzicht te verkrijgen in het plaatsvinden van etnisch profileren, terwijl zij in het verleden nog hebben gepleit voor kwantitatief onderzoek en het gebruik van controleformulieren.

    De rol van Van der Leun en Van der Woude in het debat over etnisch profileren in Nederland wordt ten minste gekenmerkt door een flexibele omgang met de academische integriteit en de wetenschappelijke onafhankelijkheid. Hierbij wordt duidelijk dat beide wetenschappers veel belang hechten aan het opbouwen en onderhouden van een vertrouwensband met de politie. Eind 2014 ontvingen zij een prijs van het Tijdschrift voor de Politie voor het beste artikel dat in dat jaar over de Nederlandse politie is geschreven.

    Professoren als spreekbuis van de politieDe Universiteit van Leiden en etnisch profileren.

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    Wetenschappers in dienst van de overheid. Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag: de gehele reconstructie.  

    Het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan, roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet en totstandkoming van het onderzoek.

    Eind 2013 kwam etnisch profileren in de publieke en politieke belangstelling te staan. In november van dat jaar werd vanuit de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. Toenmalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en burgemeester van Den Haag Van Aartsen zeiden hierop een onderzoek toe. Het betrof een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Leiden (UvL) naar etnisch profileren in Den Haag.

    In 2014 publiceerde de UvL haar rapport met de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. Het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat stond onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UvL.

    Buro Jansen & Janssen heeft in 2015 via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie en de UvL verzocht om openbaarmaking van de onderliggende stukken van het onderzoeksrapport. Hierop hebben met name het Ministerie en de politie enige stukken openbaar gemaakt. In dit artikel wordt de totstandkoming van het onderzoek van de UvL (zoveel mogelijk chronologisch) gereconstrueerd.

    Uit de via de WOB verkregen stukken blijkt dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming ervan. Voorafgaand aan het onderzoek maakten de UvL en de politie Haaglanden in 2011 afspraken om een mogelijk afbreukrisico voor het korps te voorkomen. Beide partijen vonden het onwenselijk indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie. Van der Leun zegde toe hierop te zullen letten tijdens de voortgang van het onderzoek.

    Het rapport blijkt te zijn gebaseerd op twee scripties van twee masterstudenten criminologie. De studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur, de politie en de UvL hebben dit alles verzwegen.

     

    I. Het ontstaan van het onderzoek: twee scripties

     In 2011 benadert professor Van der Leun – namens de UvL – de politie in Den Haag en Amsterdam met een onderzoeksvoorstel naar ‘de interactie tussen politieagenten en burgers’. Conform het onderzoeksvoorstel zullen twee masterstudenten criminologie van de UvL meelopen met de politie tijdens hun dienst in drie Haagse wijken en interviews afnemen. Daarnaast hebben de studenten in 2012 straatinterviews gehouden onder jongeren over hun ervaringen met de Haagse politie. Deze interviews zullen ook worden gebruikt in het onderzoek. Blijkens het onderzoeksvoorstel is de UvL aanvankelijk van plan om ook onderzoek in Amsterdam te doen, maar dat heeft echter nooit plaatsgevonden.

    Het onderzoek van de studenten is bedoeld voor intern gebruik voor de politie Haaglanden. Bij het indienen van het onderzoeksvoorstel houdt de UvL de mogelijkheid open om het onderzoeksmateriaal in een later stadium alsnog te gebruiken voor wetenschappelijke publicaties. Afgesproken wordt om hier later eventueel apart toestemming voor te vragen bij de politie Haaglanden.

    Het onderzoek heeft als centrale onderzoeksvraag de interactie tussen politieagenten en burgers. Volgens het onderzoeksvoorstel zal ingegaan worden op de verhoudingen tussen de politie en burgers uit etnische minderheden en hoe deze door politieagenten en burgers beoordeeld worden. De UvL geeft hierbij aan: ‘Daarbij willen we de visie van de politie expliciet in ons onderzoek betrekken, vanuit de gedachte dat de politie voor de opgave staat enerzijds adequaat in te spelen op lokale problemen, anderzijds de verhoudingen met burgers goed te houden.’

    De termen etnisch profileren en discriminatie komen in het onderzoeksvoorstel zijdelings aan bod. De UvL schrijft: ‘In Engeland en de VS is veel onderzoek gedaan naar verhoudingen politie-migranten. Veel van deze literatuur gaat in op racial profiling, ethnic profiling en discriminatie. De studies zijn doordesemd van slechte verhoudingen tussen politie en gemeenschappen van zwarten en migranten. Voor Nederland is de traditie een andere. De vragen zijn daarom wel interessant, maar de antwoorden kunnen wel eens heel anders zijn.’

     

    Zorgen over imagoschade

    De politie Haaglanden staat welwillend tegenover het onderzoeksvoorstel. In een interne email d.d. 11 november 2011 reageert een politiemedewerker enthousiast: ‘Zie hier een prachtig aanbod van professor Joanne van der Leun, waar wij als politie ook geweldig ons voordeel mee zouden kunnen doen.’

    Uit de interne stukken blijkt dat de politie Haaglanden denkt te kunnen leren van het onderzoek, met name ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het multicultureel vakmanschap binnen de eenheid. Onder multicultureel vakmanschap wordt binnen de Nederlandse politie ‘de professionaliteit van uitvoerenden en leidinggevenden in de politieorganisatie om te kunnen gaan met de vele culturen en leefstijlen in de eigen organisatie en samenleving’ verstaan.

    Binnen de politie Haaglanden bestaat ook angst voor een mogelijk afbreukrisico naar aanleiding van het onderzoek. Wanneer het rapport duidt op politiediscriminatie, wordt dit niet bevorderlijk bevonden voor het imago van het Haagse politiekorps. In een interne memo schrijft een politiemedewerker: ‘Het lijkt een interessant onderzoek te zijn dat inzicht kan geven in de stand van het multicultureel vakmanschap van onze mensen. […] Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Om die reden zal vooraf goed doorgesproken moeten worden met Criminologisch Instituut wat de insteek is van het onderzoek: multicultureel vakmanschap of discriminatie.’ [Memo aan OKD 14-11-11]

    Ook in andere interne mails blijken de zorgen over een mogelijk afbreukrisico van het onderzoek. In een interne email d.d. 14 november 2011 schrijft een medewerker van de politie Haaglanden: ‘Mag het korps wel genoemd worden, dan is het risico dat in de krant komt te staan ‘politie Den Haag discrimineert’, al dan niet meer of minder dan de politie Amsterdam. Het onderzoek lijkt niet die insteek te hebben, maar eerder een van multicultureel vakmanschap. Niettemin kan dat wel een van de uitkomsten zijn. Het is raadzaam daarover van tevoren praten met Joanne van der Leun. Als de onderzoekers zich daarvan tevoren bewust zijn, kan dat  uitmaken voor de inhoud en toon van eventuele publicaties. We zijn immers trots op ons multicultureel vakmanschap, dus het kan ook een positieve boost geven.’

     

    Afspraken met UvL

    De politie Haaglanden wil dus nader overleggen met Van der Leun over het mogelijke afbreukrisico van het onderzoek: wat te doen wanneer tijdens het onderzoek blijkt dat Haagse politieagenten zich schuldig maken aan discriminatie? Op 27 december 2011 gaat de Haagse korpsleiding – onder voorwaarden – akkoord met onderzoeksvoorstel.

    Uit de notulen blijkt dat bovengenoemd afbreukrisico is besproken en is afgekaart met Van der Leun: ‘Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij (en xx – naam is zwartgemaakt) dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’ [Overleg Korpsdirectie, 27-11-11]

    Tussen maart en juni 2012 voeren de studenten Vijverberg en Vrijhoef hun veldwerk bij de Haagse politie uit. In 2013  ronden zij hun scripties af, en in augustus 2013 studeren zij af als master in de criminologie. De UvL draagt de scriptie van Vijverberg (De contacten tussen jongvolwassenen en agenten. Een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar opvattingen, ervaringen en concrete interacties vanuit het perspectief van procedural justice) voor aan de masterscriptieprijs 2013 van de Nederlandse Vereniging voor Criminologie.

    De scripties worden – conform de in 2011 gemaakte afspraken – niet openbaar gemaakt. Het is de bedoeling dat de UvL ze in november of december 2013 zal presenteren op de Haagse wijkbureaus waar de Leidse studenten hun onderzoek hebben uitgevoerd. Vanwege de ophef die in het najaar van 2013 over het onderwerp etnisch profileren ontstaat, besluiten de politie Haaglanden en de UvL echter om de presentaties tot nader order uit te stellen.

    Uit de via de WOB verkregen stukken blijkt dus dat de UvL en de politie Haaglanden eind 2011 afspreken dat de twee studenten – wanneer zij tijdens hun onderzoek stuiten op praktijken die duiden op discriminatoir gedrag van Haagse politieagenten – zij terughoudend zullen zijn om dit in de scripties op te schrijven, en dat Van der Leun hierop zal toezien. Deze afspraken betreffen onderzoek, waarvan het op dat moment nog de bedoeling is dat het intern zal blijven.

    De UvL heeft nimmer openheid van zaken geboden over de met de politie Haaglanden gemaakte afspraken. Dit betekent dat de details van de gemaakte afspraken niet bekend zijn. Evenmin is duidelijk of bepaalde onderzoeksresultaten of bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties zijn opgenomen. Evenmin is duidelijk op welke wijze de in 2011 gemaakte afspraken van invloed zijn geweest op de inhoud van het in 2014 verschenen rapport van de UvL.

     

    II. Onvolledig informeren van de Tweede Kamer en Haagse gemeenteraad

    Eind 2013 komt het etnisch profileren in Nederland in de publieke en politieke belangstelling te staan. Aanleiding is de publicatie van een rapport van Amnesty International op 28 oktober 2013 (Proactief politieoptreden vormt risico voor de mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken). In het rapport – feitelijk een literatuurstudie – analyseert en inventariseert Amnesty bestaande onderzoeken naar de uitvoering van de politietaak. Het betreft merendeels onderzoeken die het plaatsvinden van etnisch profileren niet als expliciete onderzoeksvraag hebben, maar (volgens Amnesty) wel aanwijzingen bevatten voor het plaatsvinden van etnisch profileren.

    Amnesty concludeert in haar rapport dat etnisch profileren ‘het niveau van op zichzelf staande incidenten’ overstijgt. De ngo roept de overheid op om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en aan te pakken, en om meer onderzoek ernaar te (laten) doen. Tevens komt etnisch profileren in oktober 2013 in de belangstelling te staan in de lokale Haagse politiek. Dit naar aanleiding van aanhoudende berichtgeving over politiegeweld en discriminatie door de politie Den Haag, met name in de Schilderswijk.

    Hiermee heeft de overheid in het najaar van 2013 behoefte aan een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren. Naar aanleiding van het Amnesty-rapport verzoekt de Tweede Kamer het Ministerie van Veiligheid en Justitie om onderzoek te laten verrichten. Tevens krijgt de burgemeester van Den Haag eenzelfde opdracht vanuit de Haagse gemeenteraad vanwege vermeend discriminatoir gedrag van agenten.

    In november 2013 maken de toenmalig minister minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de burgemeester van Den Haag Van Aartsen – in respectievelijk de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad – melding van een lopend onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag door de UvL. De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad worden hier dus onvolledig geïnformeerd: het betreft geen lopend onderzoek, daar het onderzoek berust op twee reeds afgeronde scripties.

    Zodra het onderzoek in november 2013 wordt toegezegd, zijn de voornaamste uitkomsten ervan bovendien al bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentestuur en de politie. De twee Leidse studenten hebben hun scripties immers al in augustus 2013 afgerond. Aangezien de scripties nooit openbaar zijn gemaakt, zijn de conclusies ervan niet in detail bekend. Wel heeft de politie Haaglanden in antwoord op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen een twee pagina’s tellende factsheet over de scripties (gedateerd augustus 2013) openbaar gemaakt.

    In de factsheet wordt geconcludeerd ‘dat etnisch profileren, ook in Den Haag, wel eens voorkomt en wordt van politiezijde niet ontkend. Op basis van de ervaringen tot dusverre wijst volgens de onderzoekers echter niets erop dat etnisch profileren een structureel probleem is’ […] Politieagenten stellen zich over het algemeen professioneel op. Niettemin zijn er voorzichtige aanwijzingen dat etnisch profileren in de praktijk plaatsvindt.’ [Factsheet Uitkomst onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag]

    Dat de voornaamste conclusies van het onderzoek eind 2013 reeds bekend zijn, wordt tevens duidelijk in een via de WOB verkregen interne notitie (gedateerd eind 2013), waarin staat: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag, 2013]

    De voornaamste conclusies van het onderzoek van de UvL zijn in november 2013 dus al bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur en de politie. Men informeert de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad hier echter niet over.

     

    Wie nam het initiatief?

    Het is niet duidelijk wie het initiatief heeft genomen om de twee bestaande (voor interne doeleinden bestemde) Leidse masterscripties op te schalen naar een publiek toegankelijk onderzoek. De UvL, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie hebben hierover nooit openheid van zaken gegeven. Ook de via de WOB verkregen stukken geven geen uitsluitsel over de precieze gang van zaken. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie laat in antwoord op het WOB-verzoek weten geen opdracht te hebben gegeven voor het onderzoek en pas op 4 november 2013 bekend te zijn geraakt met het Leidse onderzoek.

    De UvL geeft in Etnisch profileren in Den Haag? van juni 2014 geen openheid van zaken over de totstandkoming van het onderzoek. Volgens het rapport betreft haar onderzoek een ‘onafhankelijk eerste geldstroom onderzoek dat op eigen initiatief tot stand is gekomen.’ (‘eerste geldstroom onderzoek’ betreft onderzoek dat direct wordt gefinancierd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).

    Het Leidse rapport meldt dat, toen er enige tijd na afronding van het veldwerk er in de media en lokale politiek aandacht kwam voor etnisch profileren ‘de onderzoekers [hebben] afgesproken met de gemeente Den Haag, om de resultaten niet alleen voor wetenschappelijke artikelen te gebruiken, zoals aanvankelijk beoogd, maar om ook het voorliggende rapport te schrijven.’

    De UvL geeft hier een onvolledige voorstelling van zaken. Het initiatief voor het onderzoek kwam in 2011 inderdaad van de UvL. De universiteit zegt dat zij enige tijd na afronding van het veldwerk afspraken heeft gemaakt met de gemeente Den Haag, maar maakt echter niet duidelijk wanneer dit precies is gebeurd. Daarnaast maakt het Leidse rapport geen gewag van de contacten tussen de UvL en de Nationale Politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, hoewel deze vanaf oktober 2013 wel degelijk hebben plaatsgevonden.

    De UvL geeft dus geen volledige openheid van zaken. Het is echter aannemelijk dat Van der Leun en de leiding van de politie Haaglanden in oktober 2013 met elkaar hebben gesproken. Dit naar aanleiding van het verschijnen van het Amnesty-rapport en de voortdurende negatieve berichtgeving over de Haagse politie. Gezien Van der Leun’s lidmaatschap van de adviesraad van de politie Haaglanden kan men er vanuit gaan dat de lijnen kort zijn. Het ligt in de rede om te veronderstellen dat hierbij is afgesproken om het liggende Leidse (scriptie)onderzoek op te schalen tot een publiekelijk rapport.

    De UvL heeft in oktober 2013 – al voorafgaand de publicatie van het Amnesty-rapport – al het een en ander afgestemd met de Nationale Politie. Op 28 oktober 2013 – de dag voor het verschijnen van het Amnesty-rapport – meldt Henk van Essen, lid van de korpsleiding van de Nationale Politie, in Nieuwsuur namelijk dat er een onderzoek van de UvL gaande is naar discriminatie onder Haagse politiemensen. De vraag die zich hier opdringt is: Hoe weet hij dat, en waarom zegt hij dit?

    Van Essen was in het verleden korpschef van de politie Haaglanden en kan zich het onderzoek door de UvL wellicht herinneren, aangezien hij hier als lid van de korpsleiding in 2011 toestemming voor gaf. Hij weet dan echter ook dat het Leidse onderzoek volgens de in 2011 gemaakte afspraken primair voor interne doeleinden bestemd was. Dit maakt de uitspraken van Van Essen saillant. Op 28 oktober 2013 is er namelijk helemaal geen onderzoek gaande: de twee Leidse studenten hebben hun veldwerk en hun scripties inmiddels al afgerond.

    Dit duidt erop dat de Nationale Politie en de UvL inmiddels (al voor 28 oktober 2013) nieuwe afspraken hebben gemaakt, als gevolg waarvan Van Essen het Leidse onderzoek nu publiekelijk kan noemen. De Nationale Politie wil naar het Leidse onderzoek verwijzen in haar reactie op het Amnesty rapport en de UvL gaat hiermee akkoord.

     

    Nader onderzoek

    In de Tweede Kamer komt het rapport van Amnesty International op 4 november 2013 – tijdens een Algemeen Overleg over de politie – aan de orde. PvdA-kamerlid Marcouch heeft een dag eerder Kamervragen gesteld, waarin hij verzoekt om een regeringsreactie op het Amnesty-rapport. Hij dringt hierin aan op nader onderzoek ‘naar etnische voorkeuren en vooroordelen en discriminerend gedrag’ bij de Nederlandse politie.

    Marcouch pleit met name voor het verrichten van een kwantitatief onderzoek naar etnisch profileren. Dergelijk onderzoek is in Nederland nog niet verricht. Wel bestaan er al verschillende kwalitatieve onderzoeken naar etnisch profileren, met wisselende conclusies. Marcouch vraagt zich in de Kamer daarom af wat een nieuw kwalitatief onderzoek door de UvL aan de bestaande onderzoeken kan toevoegen.

    De toenmalig minister van Veiligheid en Justitie Opstelten informeert de Kamer vervolgens onvolledig. Hij ontraadt de Kamer om een nieuw onderzoek naar etnisch profileren te laten doen. Wel maakt hij melding van een al lopend onderzoek van de UvL in Den Haag en Amsterdam. Hij suggereert de mogelijkheid van een kwantitatief onderzoek met de UvL te zullen bespreken en ‘om te bezien of het onderzoek van Leiden voor wat betreft de onderzoeksvragen aansluit bij de zorgen van de Kamer en in het voorjaar van 2014 terug te zullen koppelen over het onderzoek.’

    Ondertussen lijkt het Ministerie van Veiligheid en Justitie in nauw contact te staan met de UvL. Tijdens het Algemeen Overleg op 4 november stuurt een ambtenaar per iphone het volgende bericht aan de UvL (namen zijn zwart gemaakt, maar het betreft waarschijnlijk Van der Leun of van der Woude): ‘Live in de Kamer nu Opstelten over etnisch profileren n.a.v. vragen Marcouch. Wellicht zijn jullie bij toeval bereikbaar. Vraag is: wie is de opdrachtgever van Den Haag?’

    De UvL blijkt bereikbaar en beantwoordt de om 17.16 uur gestelde vraag om 17.30 uur (namelijk, dat het initiatief voor het onderzoek is genomen door de UvL). Het Ministerie van Veiligheid en Justitie geeft in antwoord op het WOB-verzoek overigens aan dat het ministerie pas op 4 november 2013 op de hoogte raakte van het bestaan van het onderzoek van de UvL. Dit antwoord valt moeilijk te plaatsen, gezien de hierboven beschreven communicatie van 4 november.

    Opstelten zegt de Tweede Kamer dus op 4 november 2013 toe contact op te zullen nemen met de UvL. Op 14 november 2013 informeert hij de Kamer nader middels een Kamerbrief met de schriftelijke regeringsreactie op het rapport van Amnesty International. Hierin wordt (net als op 4 november) opnieuw melding gemaakt van lopend onderzoek van de UvL: ‘Het onderzoek in Den Haag wordt momenteel uitgevoerd door de UvL met medewerking van het gezag. Dit onderzoek zal in het voorjaar beschikbaar zijn.’.

     

    Opstelten

    Met deze Kamerbrief informeert Opstelten de Kamer onvolledig. Dit blijkt tevens uit een vergelijking van de Kamerbrief met een interne nota van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 12 november 2013. In deze nota informeren de V en J ambtenaren Opstelten als volgt: ‘De universiteit Leiden heeft het veldonderzoek reeds afgerond. Hierdoor is geen invloed meer mogelijk op de onderzoeksopdracht.’ In de Kamerbrief van 14 november 2013 wordt echter niet vermeld dat het veldwerk voor het onderzoek inmiddels is afgerond.

    De interne nota van 12 november 2013 maakt bovendien gewag van een mogelijk kwantitatief onderzoek. De nota stelt: ‘Dit onderzoek [van de UvL] is ook kwalitatief van aard. Naar alle waarschijnlijkheid zal door de Kamer daarom wederom gevraagd worden om een aanvullend kwantitatief onderzoek. Hiervoor is reeds door de korpschef een verzoek ingediend bij de Politieacademie. Deze kunt u indien de situatie zich voordoet toezeggen. Wij betrekken hierin t.z.t. een onderzoeksbureau voor een zo onpartijdig mogelijke uitstraling van dit onderzoek.’

    In de Kamerbrief van 14 november 2013 noemt Opstelten het voornemen voor een kwantitatief onderzoek echter niet. De interne nota waarschuwt Opstelten voor eventuele Kamervragen over de wenselijkheid van een kwantitatief onderzoek, maar de Kamer komt er niet meer op terug. Ook Marcouch niet, die twee weken eerder nog aandrong op een kwantitatief onderzoek. Opstelten besluit hierop om de Kamer niet actief te informeren over het voornemen voor een kwantitatief onderzoek.

    Opstelten informeert de Kamer op 4 en 14 november 2013 dus niet volledig over de status van het onderzoek van de UvL. Hij heeft het over lopend onderzoek, maar hij verzwijgt dat het veldwerk al in 2012 heeft plaatsgevonden en dat het gaat om twee inmiddels afgeronde masterscripties criminologie.

    De regering zal de Kamer in de hierop volgende maanden onvolledig blijven informeren. Op 10 januari 2014 schrijft Opstelten, in een schriftelijke beantwoording van Kamervragen van Marcouch, aan de Tweede Kamer: ‘momenteel voert de UvL met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag.’ Ook het Ministerie van Sociale Zaken heeft het op 24 januari 2014 in een kamerbrief, met de regeringsreactie op het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau over ervaren discriminatie in Nederland, over lopend onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag.

    Opstelten suggereert op 4 november 2013 in de Kamer overigens dat de UvL onderzoek uitvoert in zowel Den Haag als Amsterdam. Dit is echter niet het geval: de UvL heeft geen onderzoek gedaan in Amsterdam. Op 14 november 2013 corrigeert Opstelten zichzelf en meldt de Kamer dat het onderzoek in Amsterdam reeds is afgerond. Hij lijkt hier dus te doelen op een al in 2012 gepubliceerd onderzoek van Sinan Çankaya (De controle van marsmannetjes en ander schorriemorrie) dat in opdracht van de politie Amsterdam-Amstelland is uitgevoerd. Çankaya is niet werkzaam voor de UvL.

     

    Van Aartsen

    In de gemeenteraad van Den Haag vindt eind 2013 een vergelijkbaar proces plaats als in de Tweede Kamer. Naar aanleiding van aanhoudende berichtgeving over politiegeweld en discriminatie door de Haagse politie, komt het onderwerp etnisch profileren eind 2013 regelmatig ter sprake in de lokale Haagse politiek. Op 7 november 2013 vragen de fracties van GroenLinks (GL) en de Partij van de Eenheid (PvdE) in de Haagse gemeenteraad daarom om een grootschalig onderzoek naar politiegeweld en discriminatie door de Haagse politie.

    Burgemeester Van Aartsen toont zich hiervan geen voorstander. Hij maakt in de beantwoording van deze vragen melding van een – in zijn woorden – al lopend onderzoek door de UvL en stelt voor om hierop te zullen wachten. ‘Het is belangrijk om dat af te wachten voordat we verdere stappen ondernemen’, aldus Van Aartsen. Op 12 november 2013 informeert Van Aartsen in een brief de gemeenteraad onvolledig over de status van het onderzoek van de UvL. Hij heeft het over een lopend onderzoek, maar verzwijgt dat het om twee reeds afgeronde masterscripties gaat waarvoor het veldwerk al in 2012 is verricht.

    Overigens heeft Van Aartsen het, in tegenstelling tot Opstelten, op 12 november 2013 nog steeds over onderzoek in zowel Den Haag als Amsterdam – hoewel er geen sprake is van een Amsterdams onderzoek door de UvL. In de Haagse gemeenteraad lijken er bij sommige partijen, met name bij GL en PvdE overigens twijfels te bestaan over het onderzoek van de UvL. Beide partijen roepen eind 2013 en begin 2014 enkele malen op tot een groot onafhankelijk onderzoek naar de Haagse politie, waarbij ook andere instanties dienen te worden betrokken.

     

    III. De Universiteit van Leiden geeft ook geen openheid van zaken

    Net als Opstelten en Van Aartsen is professor Joanne Van der Leun van de UvL in haar publieke optredens niet transparant over de totstandkoming van het Leidse onderzoek. Op 4 december 2013 is Van der Leun aanwezig bij een vergadering van de Haagse gemeenteraad om een korte toelichting te geven op haar onderzoek. Van der Leun vertelt de gemeenteraad dat zij het onderzoek ‘samen met collega’s’ heeft uitgevoerd, en dat het gaat om ‘grotendeels nog ongepubliceerd onderzoek.’

     

    Zij vermeldt echter niet dat het onderzoek al anderhalf jaar geleden (in 2012) is uitgevoerd door twee studenten, dat zij zelf niet heeft deelgenomen aan het veldwerk, en dat het onderzoek berust op twee scripties. Tevens verzwijgt zij dat er vooraf afspraken zijn gemaakt met de politie Haaglanden om een mogelijk afbreukrisico te voorkomen vanwege de onwenselijkheid wanneer het onderzoek wijst op discriminatoir optreden door de Haagse politie. Van der Leun gaat tijdens deze gemeenteraadsvergadering nog niet uitgebreid inhoudelijk in op het onderzoek, maar loopt wel enigszins in op de conclusies door te zeggen: ‘als onderzoeker heb ik etnisch profileren zeker niet ervaren als een structurele kwestie.’

     

    PvdE-gemeenteraadslid Van Doorn meldt tijdens deze vergadering dat hem ter ore is gekomen dat het onderzoek is verricht door een stagiaire dan wel student en vraagt aan Van Aartsen of dit waar is. Van der Leun heeft op dat moment de vergadering echter al verlaten en is niet in staat om zelf de vraag te beantwoorden. Van Aartsen zegt hierop de details van het Leidse onderzoek niet te kennen, wel noemt hij het ‘een volstrekt onafhankelijk onderzoek.’ Hij kondigt aan dat Van der Leun haar onderzoek in de Haagse gemeenteraad binnenkort uitgebreider zal komen toelichten.

    Het is de bedoeling dat Van der Leun in de Haagse gemeenteraad op 6 februari 2014, tijdens een besloten commissievergadering van de commissie Bestuur, een nadere toelichting zal geven over het onderzoek. De PvdE-fractie maakt echter bezwaar tegen het besloten karakter van deze vergadering. De PvdE hecht sterk aan een openbare bespreking van het onderzoek, vanwege het maatschappelijke belang dat ermee gediend is. Hierop besluit de voorzitter van de commissie (VVD-raadslid Iris Michels-Spee) om de commissievergadering af te gelasten. Dit gebeurt zonder overleg met, en tegen de zin van, de overige raadsleden. Vervolgens vindt in de Haagse gemeenteraad tot juni 2014 geen communicatie meer plaats over het onderzoek.

    Op 4 juni 2014 presenteert Van der Leun het onderzoek aan de Haagse gemeenteraad middels een powerpoint presentatie. Zij informeert de gemeenteraad hier wederom onvolledig over de totstandkoming en status van het Leidse onderzoek. Zij maakt wederom geen melding van de vooraf gemaakte afspraken met de politie Haaglanden. Zij meldt nu echter wel dat het veldwerk voor het onderzoek al in 2012 heeft plaatsgevonden, maar verzwijgt dat het door twee studenten is verricht ten behoeve van twee scripties.

    Ook in haar onderzoeksrapport is de UvL niet transparant over de totstandkoming van het onderzoek. Het rapport laat onvermeld dat het onderzoek berust op twee masterscripties, maar geeft wel aan dat het veldwerk al in 2012 plaatsvond. Het rapport vermeldt: ‘Twee junior onderzoekers […] hebben in de periode maart tot en met juni 2012, gedurende vier maanden, in de werkgebieden van de drie politiebureaus data verzameld onder begeleiding van de overige auteurs van dit rapport.’

     

    IV. Het Leidse rapport

     Het onderzoeksrapport van de UvL (Joanne Van der Leun, Maartje Van der Woude, Avalon Leupen, Rogier Vijverberg en Robin Vrijhoef: Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat) is juni 2014 gereed. Het is gebaseerd op observatieonderzoek van politieoptredens, interviews met politieagenten en straatinterviews met jongeren over hun ervaringen met de politie. Het rapport concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag.

     

    Op 4 juni 2014 presenteert professor Van der Leun het onderzoek in de Haagse gemeenteraad door middel van een powerpoint-presentatie. Het rapport is op dat moment nog niet openbaar gemaakt. De gemeenteraadsleden hebben het voorafgaand aan de presentatie dus nog niet kunnen lezen. Op 25 juni 2014 bespreekt de gemeenteraad het rapport nogmaals. Bij deze bijeenkomst is tevens een aantal andere deskundigen, wetenschappers en vertegenwoordigers van verschillende maatschappelijke organisaties aanwezig.

     

    Het onderzoeksrapport roept vraagtekens op. Met name het observatieonderzoek en de beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles, alsmede de interpretatie van de interviews met agenten aangaande hun percepties over het plaatsvinden van etnisch profileren zijn niet inzichtelijk. Buro Jansen & Janssen heeft in het WOB-verzoek bij de UvL daarom verzocht om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken maar de UvL weigert dat.

     

    Het observatieonderzoek

    Het Leidse rapport beoogt een beoordeling te geven van de rechtvaardiging van politiecontroles en in hoeverre huidskleur en etnische afkomst hierin een rol spelen. Het  rapport hanteert hiertoe de volgende vraagstelling: ‘In hoeverre kunnen beslissingen van agenten om in concrete situaties te handelen worden gerechtvaardigd in die situatie en welke rol spelen etniciteit en/of huidskleur daarbinnen.’ Het observatieonderzoek is niet systematisch uitgevoerd, de wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het rapport wordt beoordeeld is weinig inzichtelijk, en er is nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren.

    Blijkens het rapport hebben de twee junior-onderzoekers (het rapport vermeldt niet dat het twee masterstudenten criminologie betreft) gedurende een periode van vier maanden 153 uur meegelopen met 17 politiediensten. Het observatieonderzoek berust op de analyse van zestig geobserveerde politiecontroles waarbij agenten op grond van hun discretionaire bevoegdheden overgaan tot een controle of staandehouding.

    Er wordt geconcludeerd dat de meeste geobserveerde politiecontroles gerechtvaardigd kunnen worden. Drie van de geobserveerde zestig controles werden mede ingegeven door iemands huidskleur en etnische afkomst, zonder dat dit gerechtvaardigd kon worden. De wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles in het Leidse rapport wordt beoordeeld, is niet inzichtelijk: ‘Het gaat er hierbij om te bezien in hoeverre geobserveerde beslissingen agenten tijdens hun dienst in de ogen van de onderzoekers objectief en redelijk gerechtvaardigd kunnen worden.’ In het rapport wordt veelal echter niet inzichtelijk gemaakt waarop de onderzoekers hun beoordeling baseren: meestal op concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden. De onderzoekers stellen herhaaldelijk dat zij niet de indruk hebben dat huidskleur en etniciteit een rol spelen bij de beslissing van agenten welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk waarom de onderzoekers deze indruk hebben, en op grond waarvan zij dit concluderen: ‘de gebeurtenissen [zijn] tijdens de diensten op een redelijk ‘vrije’ manier geobserveerd.’

    Tijdens het observatieonderzoek hebben de twee studenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren. Het rapport stelt: ‘Ten eerste gaat het om een analyse van wat onderzoekers hebben gezien of gehoord. In een aantal gevallen hebben agenten hun handelen ook expliciet nader verklaard.’ Het rapport maakt echter niet duidelijk in hoeveel gevallen naar de overwegingen van betrokken agenten is gevraagd.

    Het niet systematisch vragen naar hun overwegingen is opmerkelijk, mede daar de UvL als belangrijke tekortkoming van andere wetenschappelijke onderzoeken naar etnisch profileren beschouwt ‘dat er in concrete interacties, beslissingen en afwegingen daarbinnen geen zicht is op de rechtvaardiging van staandehoudingen, hetgeen essentieel is bij de vraag of over etnisch profileren gesproken kan en mag worden.’

    Het Leidse observatieonderzoek is niet gebaseerd op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles: ‘Gezien het karakter van de diensten en de intensiviteit van het onderzoek was het niet mogelijk bij elke handeling van agenten gestructureerd te vragen waarom zij handelden.’ Dat het Leidse rapport niet berust op systematisch observatieonderzoek wordt door de UvL nog explicieter verwoord in een concept-wetenschappelijk artikel van de UvL. (Van der Leun, Leupen, Vijverberg en Vrijhoef: Even een praatje pot maken? Alledaagse beslissingen van politieagenten op straat en de rol van etniciteit, 24-12-13)

    In dit artikel stelt de UvL dat er geen systematisch observatieonderzoek is uitgevoerd: ‘Er is niet op systematische manier bij iedere interactie gevraagd en geteld wat er gebeurt tussen waarneming en het toepassen van een bevoegdheid.’ in het betreffende artikel wordt hier aan toegevoegd: ‘een voortzetting met meer gestructureerde observaties […] ligt daarom in de rede.’ (Dit artikel is niet gepubliceerd, maar door de politie Haaglanden openbaar gemaakt in antwoord op het WOB-verzoek van Buro Jansen & Janssen).

     

    Juridische context

    Het Leidse onderzoek gaat niet in op de juridische context van het geobserveerde politieoptreden. In het onderzoeksrapport wordt geheel buiten beschouwing gelaten op grond van welke (wettelijke) bevoegdheden de politieagenten handelen. Dit is opmerkelijk, zeker daar het Instituut voor Strafrecht & Criminologie deel uitmaakt van de Leidse Faculteit der Rechtsgeleerdheid.

    Van der Leun wordt op 25 juni 2014 in de Haagse gemeenteraadsbijeenkomst bevraagd over het niet betrekken van de juridische context in het onderzoek. Van der Leun verklaart onder meer: ,,Het kijken naar objectieve rechtvaardiging hebben we niet puur juridisch gedaan. Dat is waar.” […] ,,Ik denk dat het voor zich spreekt dat we daarbij ook hebben gekeken of het binnen de bevoegdheden is. We hadden niet voor niks een jurist aan boord. Maar we vinden dat niet de centrale manier om deze discussie te voeren.”

     

    Van der Leun claimt hier dus dat de juridische context van het politieoptreden wel degelijk is meegewogen in het onderzoek. Dit blijkt echter op geen enkele manier uit het Leidse rapport. Hierin wordt zelfs expliciet gesteld dat situaties niet juridisch zijn getoetst en dat ‘moet worden benadrukt dat niet is onderzocht op grond van welke bevoegdheden agenten precies hebben gehandeld en dat situaties niet juridisch zijn getoetst.’ De bewering van Van der Leun dat er ,,een jurist aan boord” was, valt moeilijk te plaatsen. De twee studenten die in 2012 het veldwerk verrichtten, zijn (blijkens hun LinkedIn-account) namelijk geen jurist, maar criminoloog.

    Van de opstellers van het rapport is alleen Van der Woude jurist, en hiermee dus ‘aan boord’. Het is echter onduidelijk hoe zij de juridische context van het geobserveerde politieoptreden heeft kunnen beoordelen. Zij heeft zich namelijk pas eind 2013 (anderhalf jaar nadat het veldwerk werd uitgevoerd) kunnen buigen over de juridische context van de door de studenten geobserveerde staandehoudingen.

     

    Ervaringskennis

    In het Leidse rapport blijft onduidelijk in hoeverre politieagenten zich bij de keuze welke personen te controleren baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Bovendien wordt niet duidelijk gemaakt of de onderzoekers deze oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging voor een controle, of als etnisch profileren, beoordelen.

    Er wordt regelmatig gerefereerd aan de ervaringskennis van politieagenten. In de wetenschappelijke literatuur over de politie spelen de begrippen ervaringskennis en professionele intuïtie een belangrijke rol. Hieruit is bekend dat de professionele intuïtie van politieagenten niet op voorhand onderschat hoeft te worden, maar dat ervaringskennis en professionele intuïtie kunnen berusten op persoonlijke voorkeuren en (mogelijk onbewuste) vooroordelen over etnische minderheden.

    In het rapport wordt de indruk gewekt dat de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit voor de Haagse agenten een relevante bron van ervaringskennis vormt, en een belangrijke rol speelt in de overwegingen bij de keuze welke personen te controleren. Het rapport maakt echter niet inzichtelijk welke rol deze ervaringskennis precies speelt, en het blijft veelal onduidelijk of agenten hun controle baseren op algemene informatie over oververtegenwoordiging, of op concrete actuele informatie zoals dadersignalementen. Het is dus veelal onduidelijk in hoeverre de Haagse politie (bijvoorbeeld) Marokkaans-Nederlandse jongeren controleert, omdat Marokkaans-Nederlandse jongeren nu eenmaal oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken, maar zonder dat er een verdere concrete geïndividualiseerde aanleiding of rechtvaardiging voor een controle bestaat.

    Het Leidse rapport bevat verschillende passages, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, zoals: ‘Een belangrijke complicatie bij beslissingen in de praktijk wordt gevormd door hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen die als ervaringskennis dienen om meer te letten op personen met een (bepaalde) migrantenachtergrond. Dat het zo werkt komt ook naar voren uit de interviews met politieagenten’ En: ‘Het sociale feit van de criminele oververtegenwoordiging van bepaalde groepen met een migrantenachtergrond een grote rol speelt voor een aantal politiefunctionarissen.’ En: ‘Er lijkt sprake te zijn van een deels versluierde objectieve invulling van de professionele intuïtie.’

    Evenmin wordt duidelijk hoe een controle op basis van dergelijke algemene ervaringskennis (de oververtegenwoordiging van etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit) wordt beoordeeld. Beschouwt de UvL dit als een controle waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, en die dus als etnisch profileren aangemerkt moet worden? Of beschouwt men dit als een controle die gerechtvaardigd kan worden, en dus niet als etnisch profileren aangemerkt hoeft te worden?

     

    In het inleidende hoofdstuk van het rapport wordt dit als een grijs gebied benoemd: ‘In de wetenschappelijke literatuur wordt veel minder ingegaan op de vraag of bekende criminaliteitspatronen ook een rechtvaardiging kunnen en mogen zijn. Dit lijkt een grijs gebied, dat meer aandacht behoeft.’

    De conclusie van het rapport draagt verder bij aan deze onduidelijkheid: ‘Een belangrijke complicatie bij beslissingen in de praktijk wordt gevormd door hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen die als ervaringskennis dienen om meer te letten op personen met een (bepaalde) migrantenachtergrond. Het is goed denkbaar dat veel leden van dezelfde groepen in dezelfde wijken ten onrechte worden gecontroleerd als deze ervaringskennis te zwaar gewogen wordt.’

    Het wordt niet duidelijk of ‘ten onrechte controleren’ beoordeeld wordt als etnisch profileren. Bovendien werkt de zinsnede ‘het is goed denkbaar’ verwarrend: het blijft hiermee onduidelijk of agenten dergelijke ervaringskennis te zwaar meewegen, of dat dit – op basis van het onderzoek – slechts ‘goed denkbaar’ wordt geacht. Wanneer dat laatste het geval is, dringt zich echter de vraag op wat de UvL onderzocht heeft: het plaatsvinden van etnisch profileren, of het goed denkbaar vinden dat etnisch profileren plaatsvindt?

    Het rapport vervolgt: ‘Zelfs al is het zo dat de politie op grond van ervaringskennis of criminaliteitspatronen vaker terecht iemand staande houdt, het aantal onterecht staande gehouden personen wordt daarmee ook onaanvaardbaar hoog. Het vormt ook een waarschuwing tegen al te gemakkelijk ‘crimineel profileren’ waarvan politiefunctionarissen niet zozeer de nadelen benoemen.’

    Met de zinsnede ‘zelfs al is het zo’ blijft het onduidelijk of uit het onderzoek is gebleken dat agenten op basis van ervaringskennis terecht personen staande houden, of dat dit niet het geval is. Het rapport wekt hier bovendien de indruk dat politieagenten ‘al te gemakkelijk crimineel profileren’.  Er wordt echter niet duidelijk gemaakt hoeveel agenten ‘al te gemakkelijk crimineel profileren’, en evenmin of dit wordt beoordeeld als etnisch profileren.

     

    Interviews met politieagenten

    De UvL beoogt ook de percepties van politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren te onderzoeken. Hiertoe wordt als onderzoeksvraag gehanteerd: Welke opvattingen hebben politiefunctionarissen over etnisch profileren? De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse agenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport wordt de beantwoording van de stelling echter op een andere wijze geïnterpreteerd.

    De twee studenten hebben interviews gehouden met 31 agenten (met wie tijdens de politiediensten is meegelopen), zes wijkagenten en twee diversiteitsdeskundigen. Aan 33 agenten (de bovengenoemde 31 agenten plus twee wijkagenten) werd de volgende stelling voorgelegd: ‘Er wordt gezegd dat sommige politieagenten mensen van bepaalde etnische groepen staande houden omdat zij denken dat deze groepen eerder bepaalde vormen van criminaliteit plegen dan andere groepen.’ Dit werd door 21 agenten beaamd. De vraag of men denkt dat dit veel voorkomt, werd door 10 agenten bevestigend beantwoord. Maar de vraag of men denkt dat dit niet veel voorkomt, werd door twee agenten bevestigend beantwoord.

    De conclusie lijkt hier gerechtvaardigd dat de antwoorden aanleiding geven te veronderstellen dat etnisch profileren op een aanzienlijke schaal plaatsvindt. De UvL onderkent dit en stelt: ‘Op het eerste gezicht lijken deze percepties in tegenspraak met de observaties, die weinig aanwijzingen voor etnisch profileren lieten zien.’ Vervolgens geeft de UvL echter aan een andere interpretatie aan de antwoorden op de stelling te geven. ‘Een blik op de toelichtingen bij deze vragen en andere relevante uitspraken van achttien agenten, zes wijkagenten en twee diversiteitsdeskundigen plaatst deze antwoorden in perspectief en maakt tevens duidelijk dat uit de toelichtingen relativering en nuance blijkt.’

    De UvL-interpretatie van de antwoorden op de stelling is dus: de antwoorden van de 33 agenten vormen geen aanwijzing voor het plaatsvinden van etnisch profileren en het merendeel van de geïnterviewde agenten denkt niet dat etnisch profileren voorkomt. Het rapport bevat geen inzichtelijke onderbouwing van deze interpretatie. De ‘blik op de toelichtingen bij deze vragen’ maakt niet duidelijk om hoeveel toelichtingen het gaat. In het rapport worden weliswaar enige uitspraken van agenten geciteerd, maar er wordt niet aangegeven hoeveel uitspraken de interpretatie van de onderzoekers onderbouwen, en hoeveel dit niet doen. Er wordt naar andere relevante uitspraken van 18 agenten verwezen, hetgeen impliceert dat de interviews met de overige 15 agenten verder buiten beschouwing worden gelaten. Het is hiermee onduidelijk in hoeverre de betreffende uitspraken van de 18 agenten representatief zijn voor alle 33 geïnterviewden.

     

    Inhoudelijke verklaringen

    Er worden drie inhoudelijke verklaringen gegeven op de vraag waarom de beantwoording van de stelling door de 33 geïnterviewde agenten niet als aanwijzing kan worden opgevat voor het plaatsvinden van etnisch profileren. Deze verklaringen zijn niet inzichtelijk.

    Ten eerste duiden de antwoorden op de stelling er volgens de onderzoekers op dat een aantal agenten de vraagstelling niet goed begrepen heeft. ‘Een aantal politieagenten (ook) van etnisch profileren spreken wanneer relatief veel personen met een migrantenachtergrond worden staande gehouden, omdat die nu eenmaal een groot aandeel van de bevolking uitmaken in bepaalde wijken.’ In dit geval is er – volgens de onderzoekers – geen sprake van etnisch profileren. ‘Een aantal agenten’ heeft de vraagstelling niet goed begrepen, maar er wordt niet duidelijk gemaakt hoeveel agenten de vraagstelling dan niet goed begrepen hebben.

     

    Men kan zich bovendien afvragen of – wanneer een aantal agenten de stelling niet goed begrepen zou hebben – de stelling überhaupt voldoende duidelijk is geformuleerd. Dit roept vragen op over de validiteit van het onderzoek: wanneer de stelling onduidelijk was voor de respondenten, is het de vraag in hoeverre er de onderzoekers betrouwbare conclusies kunnen trekken op basis van de antwoorden van de respondenten.

    Ten tweede duiden de antwoorden van de agenten er volgens de onderzoekers op dat het onderwerp etnisch profileren leeft binnen de Haagse politie, omdat de geïnterviewden hierover door jongvolwassenen op zijn aangesproken. Aan de 33 agenten is tevens gevraagd of zij denken dat jongvolwassenen denken dat etnisch profileren veel voorkomt, hetgeen door de meerderheid bevestigend werd beantwoord. Er wordt echter niet duidelijk gemaakt waarom deze uitkomst de herinterpretatie van de antwoorden van de geïnterviewden zou onderbouwen.

    Ten derde stellen de onderzoekers dat politieagenten nu eenmaal altijd tot op zekere hoogte profileren. ‘Dat wijst op het grijze gebied dat we signaleerden in de definitie van etnisch profileren. Agenten profileren altijd tot op zekere hoogte in hun werk.’ Er wordt niet duidelijk gemaakt wat de relevantie is van deze interpretatie. De constatering dat agenten tot op zekere hoogte profileren, wekt bevreemding. Het gaat er immers om in hoeverre het ‘op zekere hoogte profileren’ sprake is door de UvL als etnisch profileren wordt beoordeeld.

     

    ‘Weinig kritische houding’

    De UvL gaat ook in dit deel van het rapport ook in op de rol van ervaringskennis (de oververtegenwoordiging van bepaalde etnische minderheden in bepaalde vormen van criminaliteit) als rechtvaardiging voor een politiecontrole. Ook hier wordt niet duidelijk gemaakt in hoeverre het meewegen van dergelijke ervaringskennis als een objectieve rechtvaardiging voor een controle, of als etnisch profileren, wordt beoordeeld.

    Volgens het rapport neemt ‘een deel van de respondenten […] een weinig kritische houding tegenover het meewegen hiervan bij het nemen van beslissingen op straat,’ De verwijzing naar ‘een deel van de respondenten’ maakt niet duidelijk hoeveel van de geïnterviewde agenten een dergelijke ‘weinig kritische houding’ aannemen. Tevens is het onduidelijk of het aannemen van een weinig kritische houding als etnisch profileren wordt beoordeeld: ‘Dit betekent niet per se dat ze etnisch profileren, maar het is wel een punt van aandacht.’

    De onderzoekers stellen voorts dat ‘enkele respondenten van mening (zijn) dat sommige van hun collega’s wel eens te makkelijk actie ondernemen bij personen met een migrantenachtergrond.’ Door te spreken over ‘enkele respondenten’ blijft wederom onduidelijk hoeveel van de geïnterviewde agenten deze mening zijn toegedaan. Deze informatie lijkt echter wel degelijk relevant voor het maken een analyse van het plaatsvinden van etnisch profileren, zeker daar deze agenten over hun collega’s spreken.

    Het is tevens onduidelijk wat bedoeld wordt met ‘te makkelijk actie ondernemen bij personen met een migrantenachtergrond’, en of dit als etnisch profileren wordt beoordeeld. Men geeft de volgende toelichting: ‘dit komt wel overeen met het begrip etnisch profileren zoals dat in onderzoeken wordt gedefinieerd.’ De verwijzing naar definities in andere onderzoeken is verwarrend, aangezien het niet zozeer relevant is of het ‘te gemakkelijk actie ondernemen’ overeenkomt met in andere onderzoeken gehanteerde definities van etnisch profileren. Het is met name relevant hoe de UvL het ‘te gemakkelijk actie ondernemen’ in haar eigen onderzoek beoordeelt, en of men dit als zijnde etnisch profileren beoordeelt. Dit wordt in het rapport echter niet duidelijk.

     

    Ontvangst van het rapport

    Uit het onderzoek van de UvL wordt de conclusie getrokken dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. De analyse roept echter vraagtekens op. Het observatieonderzoek is niet systematisch uitgevoerd. De beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles is weinig inzichtelijk, waarbij nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van agenten bij de keuze welke personen te controleren.Het blijft onduidelijk in hoeverre agenten etnische minderheden controleren op basis van het algemene feit dat zij oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Bovendien maken de onderzoekers niet duidelijk in hoeverre deze oververtegenwoordiging als een rechtvaardiging of als etnisch profileren wordt beoordeeld. De beantwoording van de stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport wordt hier echter een andere weinig inzichtelijke interpretatie aan gegeven.

    Op 25 juni 2014 geeft Van der Leun een toelichting op het onderzoek tijdens een bijeenkomst in de Haagse gemeenteraad. Hierbij zijn ook andere wetenschappers en deskundigen aanwezig. De aanwezige wetenschappers plaatsen vraagtekens bij de wijze waarop de UvL het etnisch profileren in Den Haag heeft onderzocht, met name bij het observatieonderzoek en de wijze waarop de rechtvaardiging van politiecontroles is beoordeeld. De aanwezigen zijn niet op de hoogte van de gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee masterscripties.

    Van der Leun geeft aanvankelijk aan ,,geen behoefte te hebben om weer op methodologische en definitie kwesties in te gaan” en zij voegt hieraan toe: ,,Ik wilde er niet al teveel een methodologische discussie van maken, aangezien we ook verder moeten.” Aangezien er tijdens de bijeenkomst meerdere vragen werden gesteld over het observatieonderzoek, ontstond er echter toch een discussie over de gehanteerde methodologie en de wijze waarop de rechtvaardiging van de geobserveerde politiecontroles in het rapport beoordeeld is.

    De toelichting van Van der Leun neemt de vraagtekens bij de aanwezigen echter niet weg. Emeritus hoogleraar Criminologie Frank Bovenkerk concludeert na afloop: ,,Na dit onderzoek weten we nog steeds niet of de politie etnisch profileert.” [TV Omroep West, 25-06-14]

     

    V. Politiek gebruik van het rapport

    De overheid zal in 2014 en 2015 regelmatig naar het onderzoek van de UvL verwijzen. Zoals door de Haagse burgemeester Van Aartsen in reactie op nieuwe berichten en aantijgingen over discriminatie door de politie van diens korps Haaglanden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie concludeert in een Kamerbrief van 8 juli 2014 dat het Leidse onderzoek niet wijst op stelselmatige discriminerende profilering door de Nederlandse politie en dat nader onderzoek naar etnisch profileren daarom niet meer nodig is: ‘Gelet op het rapport van de UvL in het bijzonder acht ik nader onderzoek op dit momenteel niet noodzakelijk’, aldus voormalig minister Opstelten.

    In de Tweede Kamer bestond in november 2013 nog enige aandacht voor het onderwerp, maar na de publicatie van het Leidse rapport het jaar daarop leek de politiek haar belangstelling voor het onderwerp grotendeels te hebben verloren. Het rapport (en de regeringsreactie hierop) wordt geagendeerd op de lijst van te bespreken onderwerpen voor de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie van 17 november 2014. Het komt echter niet meer aan de orde. Geen van de Kamerleden heeft er nog vragen over.

    De invloed van het rapport van de UvL blijkt nog het meest evident in de regeringsreactie op de aanbevelingen van het VN-comité tegen rassendiscriminatie (CERD). De regering schrijft hierin dat in beschikbare wetenschappelijke onderzoeken geen aanwijzingen zijn gevonden voor structureel etnisch profileren en dat ‘politieoptreden in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen [is] op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden.’

    Deze laatste zin blijkt letterlijk te zijn overgenomen uit het Leidse rapport, waarin op pg. 40 wordt gemeld: ‘De observaties laten zien dat er weliswaar veel personen met een migrantenachtergrond worden benaderd door de politie, maar ook dat het politieoptreden in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen is op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden.’

     

    VI. Conclusie

    Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en wetenschappelijke transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet, totstandkoming en inhoud van het onderzoek.

    Naar aanleiding van het Amnesty-rapport verzoekt de Tweede Kamer het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie om onderzoek te laten verrichten. Tevens krijgen de burgemeester en politie van Den Haag eenzelfde opdracht vanuit de Haagse gemeenteraad vanwege vermeend discriminatoir gedrag van agenten. In november 2013 zeggen Opstelten en Van Aartsen een onderzoek toe naar etnisch profileren in Den Haag door de UvL.

    Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur, de politie en de UvL hebben nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek. Voorafgaand eraan maakten de UvL en de politie Haaglanden in 2011 afspraken om een mogelijk afbreukrisico voor de Haagse politie te voorkomen. De politie Haaglanden signaleerde een mogelijk afbreukrisico wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie. Van der Leun gaf aan de onwenselijkheid hiervan te onderkennen. De politie Haaglanden en de UvL spraken af dat Van der Leun hierop zou letten tijdens de voortgang van het onderzoek. Het rapport van de UvL berust op twee masterscripties criminologie. Twee masterstudenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af.

    De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek. Van der Leun gaf zowel op 4 december 2013, als op 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad. Ze maakte hier geen melding van de afspraken met de politie Haaglanden om een mogelijk afbreukrisico van het onderzoek te voorkomen en verzwijgt dat het rapport van de Universiteit Leiden berust op onderzoek dat is verricht ten behoeve van twee reeds afgeronde masterscripties criminologie. Ook in het Leidse rapport van 2014 wordt geen openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek.

    De gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee scripties werpen tevens een ander licht op de inhoud en de conclusies van het Leidse rapport. De onderzoekers concluderen dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De analyse roept echter vragen op en is op verschillende onderdelen niet inzichtelijk.

    Voorafgaand aan het onderzoek signaleerden de UvL en de politie Haaglanden immers een afbreukrisico en vonden zij het onwenselijk wanneer het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatoir gedrag door de Haagse politie. Het ligt in de rede om te veronderstellen dat dit van grote invloed is geweest op de analyse, interpretaties, en conclusies van het onderzoek. De analyse is op verschillende punten weinig of niet inzichtelijk.

    Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles. Die berust namelijk op de inschatting van de onderzoekers waarbij het veelal niet inzichtelijk is waarop deze inschatting is gebaseerd en waarbij er nauwelijks is gevraagd naar de overwegingen van de bij het onderzoek betrokken agenten voor hun keuze welke personen te controleren. Het rapport maakt niet inzichtelijk in hoeverre betrokken agenten zich bij controles baseren op het algemene feit dat bepaalde etnische minderheden oververtegenwoordigd zijn in bepaalde vormen van criminaliteit. Het is bovendien onduidelijk of dat gegeven als een rechtvaardiging voor een controle of als etnisch profileren wordt beoordeeld.

    De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport echter worden de antwoorden op een andere niet inzichtelijke manier geïnterpreteerd. Volgens de onderzoekers heeft een aantal agenten de stelling niet goed begrepen, maar dit wordt niet inzichtelijk gemaakt.

    De wetenschappelijke onafhankelijkheid van het onderzoek van de UvL is hierbij in het geding. Onderzoeksleider professor Joanne van der Leun was tijdens het onderzoek tevens lid adviesraad politie Haaglanden. Dit staat op zichzelf geen onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek in de weg, maar de politie Haaglanden heeft zichzelf invloed verkregen door met Van der Leun in 2011 af te spreken dat het onwenselijk is indien het eindresultaat zou wijzen op discriminatoir gedrag door de Haagse politie.

    De titel van het onderzoeksvoorstel dat de UvL in 2011 indiende bij de politie Haaglanden is in dit verband illustratief. De universiteit noemde dit namelijk geen onderzoeksvoorstel, maar een ‘voorstel tot samenwerking’. Onderzoek naar de politie, en samenwerking tussen de universiteit en de politie: het zijn twee verschillende dingen, met te verwachten verschillende uitkomsten.

    De wetenschappelijke transparantie is in het geding. De UvL heeft nooit openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek en heeft de gemaakte afspraken met de politie Haaglanden, plus het feit dat het onderzoek berust op twee scripties, verzwegen. De analyse is op verschillende punten weinig of niet inzichtelijk. Het verzwijgen van de afspraken met de politie Haaglanden en dat de inhoud van het onderzoek berust op twee scripties, draagt niet bij aan de inzichtelijkheid van het rapport. Het is evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie.

    Buro Jansen & Janssen heeft in juli 2015 door middel van een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie, en de UvL verzocht om openbaarmaking van de twee scripties, het onderliggende onderzoeksmateriaal (zoals de veldwerkaantekening en de transcripties van de interviews met politieagenten) en andere documenten rond de totstandkoming van het onderzoek. Het Ministerie en de politie Haaglanden hebben hierop enige onderliggende stukken, met name interne e-mails en notities, openbaar gemaakt, maar niet de twee scripties.

    De UvL heeft – behoudens het bij de politie Haaglanden in 2011 ingediende onderzoeksvoorstel – geen documenten openbaar gemaakt. De UvL weigert de twee scripties openbaar te maken, alsmede het onderliggende onderzoeksmateriaal. Door het niet openbaar maken van de twee scripties is het niet mogelijk om de inhoud van het Leidse rapport ermee te vergelijken. Het blijft hiermee onder meer onduidelijk in hoeverre de onderzoeksvragen van de scripties overeenkomen met de in het Leidse rapport van 2014 gehanteerde onderzoeksvragen.

    Met het niet openbaar maken van het onderliggende onderzoeksmateriaal blijft het onduidelijk in hoeverre de gemaakte afspraken tot aanpassingen van de scripties door Van der Leun hebben geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties – en later in het Leidse rapport – zijn opgenomen.

    In december 2015 heeft Buro Jansen & Janssen bij de UvL bezwaar aangetekend tegen de afwijzing op het WOB verzoek. In maart 2016 weigert de UvL echter ook na bezwaar om de twee scripties, en het onderliggende onderzoeksmateriaal van het rapport, openbaar te maken. Hiermee houdt de UvL het gebrek aan wetenschappelijke transparantie in stand.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

     Besluit universiteit van Leiden Wob etnisch profileren onderzoek

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/unileidenbesluitonderzoeketnischprofileren.pdf

    Besluit op bezwaar universiteit van Leiden Wob etnisch profileren onderzoek

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/unileidenbesluitopbezwaaretnischprofileren.pdf

    Besluit openbaar ministerie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/ombesluitetnischprofilerenonderzoekpoleidens.pdf

    Besluit politie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/politiebesluitetnischprofilerenonderzoekleidenenstukkend.pdf

    Besluit op bezwaar politie Wob  etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/politiebesluitopbezwaaretnischprofilerenonderzoek.pdf

    Besluit Ministerie van Veiligheid en Justitie Wob etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/minvenjetnischprofilerenonderzoekleidenbesluitenstukken.pdf

    Besluit op bezwaar Ministerie van Veiligheid en Justitie Wob etnisch profileren onderzoek Leiden

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/minvenjbeslissingopbezwaaretnischprofilerenonderzoekleiden.pdf

     Amnesty International (2013). Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken.

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/proactiefoptredenvormtrisicovoormensenrechten.pdf

    Frank Bovenkerk (2014). Etnisch profileren. De Gids. 2 november 2014.

    http://www.de-gids.nl/artikel/etnisch-profileren/

    Sinan Çankaya (2014). Verkeerde aanpak onderzoek naar racisme bij Haagse politie www.joop.nl 20 juli 2014

    http://www.joop.nl/opinies/verkeerde-aanpak-onderzoek-naar-racisme-bij-haagse-politie

    Joanne Van der Leun, Maartje Van der Woude, Avalon  Leupen,  Rogier Vijverberg en Robin Vrijhoef (2014): Etnisch profileren in Den Haag ? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat.

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/EtnischprofilereninDenHaagEenverkennendonderzoek.pdf

    Maartje van der Woude en Joanne van der Leun (2013). De Nederlandse veiligheidscultuur als katalysator voor etnisch profileren. In: Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 2013 (3) 2, pp. 123-236

    http://respubca.home.xs4all.nl/pdf/DeNederlandseveiligheidscultuuralskatalysatorvooretnischprofileren.pdf

    ‘Haagse burgemeester: geweld geen structureel probleem’, Omroep West, 7 november 2013.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2371760/Haagse-burgemeester-Geweld-politie-geen-structureel-probleem

    ‘Bijeenkomst over discriminatie bij de politie afgeblazen door commotie’, Omroep West, 4 februari 2014.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2453409/Bijeenkomst-over-discriminatie-bij-de-politie-afgeblazen-na-commotie

    ‘Je kunt niet concluderen dat er niet wordt gediscrimineerd door de politie’, Omroep West, 25 juni 2014.

    http://www.omroepwest.nl/nieuws/2594729/Je-kunt-niet-concluderen-dat-er-niet-wordt-gediscrimineerd-door-de-politie

    “Is de politie nu wel of niet schuldig aan etnisch profileren”, Zaman Vandaag, 4 juli 2014.

    http://www.zamanvandaag.nl/nieuws/binnenland/5486/de-politie-nu-wel-niet-schuldig-aan-etnisch-profileren

    Wetenschappers in dienst van de overheid. (samenvatting van de reconstructie)

    Het in 2014 verschenen onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren in Den Haag, en de totstandkoming hiervan, roepen vragen op. De wetenschappelijke onafhankelijkheid en transparantie zijn in het geding. Zowel de Tweede Kamer als de Haagse gemeenteraad zijn onjuist geïnformeerd over de opzet en totstandkoming van het onderzoek.

    De Universiteit van Leiden (UvL) publiceert in 2014 het rapport Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat. Het betreft een wetenschappelijk onderzoek naar etnisch profileren in Den Haag waarin wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden ervan.

    Voorafgaand aan het onderzoek maakte de UvL echter afspraken met de politie Haaglanden om een afbreukrisico te voorkomen en het onderzoek aan te passen wanneer het zou wijzen op discriminatoir optreden van de Haagse politie. Dit blijkt uit stukken die recentelijk door Buro Jansen & Janssen zijn verkregen via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB).

     

    Totstandkoming onderzoek

    In de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad werd in november 2013 verzocht om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren. Aanleiding was een rapport van Amnesty International waarin de Nederlandse overheid werd opgeroepen om het plaatsvinden van etnisch profileren te onderkennen en aan te pakken, en aanhoudende berichtgeving over politiediscriminatie in Den Haag.

     

    Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten en de burgemeester van Den Haag, Van Aartsen, zeggen vervolgens een wetenschappelijk onderzoek toe binnen het politiekorps Haaglanden, uitgevoerd door de UvL onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Van der Leun is ten tijde van het onderzoek tevens lid van de adviesraad van de politie Haaglanden.

    Het Leidse onderzoek verschijnt juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren in Den Haag. De regering en de politie verwijzen in 2014 en 2015, in antwoord op vragen en aantijgingen over politiediscriminatie, nog regelmatig naar het Leidse onderzoek.

    Uit de op basis van een WOB-verzoek opebaar gemaakte onderliggende stukken van het onderzoek, ter beschikking gesteld door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie en de UvL, blijkt dat de Leidse universiteit en de politie Haaglanden voorafgaand het onderzoek al eind 2011 onderling hebben afgesproken een mogelijk afbreukrisico voor de politie te voorkomen indien het onderzoek zou wijzen op discriminatoir optreden van Haagse agenten.

    Notulen van de korpsdirectie van Haaglanden van 27 december 2011: ‘Afbreukrisico [van het onderzoek] kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij […] dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat zij hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept) scripties.’

    Deze afspraak werd gemaakt nadat de UvL de politie Haaglanden had benaderd met een voorstel dat voorzag in een onderzoek door twee masterstudenten ten behoeve van masterscripties criminologie. De studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. De scripties waren in eerste instantie bedoeld voor intern gebruik voor de politie Haaglanden. Het Leidse rapport van 2014 berust op deze scripties.

     

    Onjuiste voorlichting

    De UvL, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Haagse gemeentebestuur en de politie hebben nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van het onderzoek Etnisch profileren in Den Haag? De Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad zijn onvolledig, en deels onjuist, geïnformeerd. Opstelten en Van Aartsen hebben het eind 2013 over een lopend onderzoek, maar verzwijgen de gemaakte afspraken en het feit dat het Leidse onderzoek berustte op twee in 2013 afgeronde masterscripties.

    Wanneer Opstelten en Van Aartsen in november 2013 het onderzoek toezegden, zijn de voornaamste conclusies reeds bekend, aangezien de twee studenten hun scripties al in augustus 2013 hadden afgerond. Dit blijkt tevens in een interne nota verkregen via de WOB: ‘Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.’ [Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag. 2013]

    De UvL heeft nimmer openheid van zaken gegeven over de totstandkoming van Etnisch profileren in Den Haag? Van der Leun geeft zowel op 4 december 2013 als op 4 juni 2014 en 25 juni 2014 een toelichting op het onderzoek in de Haagse gemeenteraad, maar verzwijgt de gemaakte afspraken met het korps Haaglanden en het feit dat het Leidse rapport berust op onderzoek verricht ten behoeve van twee masterscripties. Ook in het rapport zelf wordt hierover geen openheid van zaken gegeven.

     

    Vraagtekens

    Het rapport van de UvL verschijnt in juni 2014 en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De gemaakte afspraken tussen de UvL en de politie Haaglanden en het feit dat het onderzoek berust op twee eerder afgeronde scripties, werpen tevens een ander licht op de inhoud en de conclusies van het rapport.

    De inhoud van het onderzoek roept vraagtekens op. Het observatieonderzoek berust niet op een systematische beoordeling van de rechtvaardiging van politiecontroles. De beoordeling berust daarentegen op een inschatting van de onderzoekers, waarbij het veelal niet inzichtelijk is gemaakt waarop deze gebaseerd is. Er is door de masterstudenten nauwelijks gevraagd naar de overwegingen van politieagenten bij de keuze welke personen te controleren.

    Het onderzoek naar de percepties van politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren is evenmin duidelijk. De beantwoording van een stelling over het plaatsvinden van etnisch profileren door 33 Haagse politieagenten duidt erop dat de meesten van mening zijn dat etnisch profileren vaak plaatsvindt. In het rapport worden de uitkomsten op een andere, weinig inzichtelijke wijze geïnterpreteerd.

    Het verzwijgen van de in 2011 gemaakte afspraken met de politie Haaglanden en dat het onderzoek berust op twee scripties, draagt niet bij aan de inzichtelijkheid van het rapport. Het is evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie.

    De UvL weigert om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken. Het blijft onduidelijk in hoeverre de gemaakte afspraken tot aanpassingen van de scripties door Van der Leun hebben geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties – en later in het Leidse rapport – zijn opgenomen. De UvL houdt hiermee het gebrek aan wetenschappelijke transparantie in stand.

    Het artikel op de website van Buro Jansen & Janssen

    En het artikel als pdf

    Observant 68, 25 april 2016, Buro Jansen & Janssen

    18 maart: Dag van de ondermijning

    Vrijdag 18 maart is het zover. Dan wordt in de mediaplaza van de Jaarbeurs Utrecht de ‘dag van de ondermijning’ gehouden. Toegangsprijs 395 euro. ‘Ondermijning is een steeds groter wordend maatschappelijk probleem.’ stelt Landelijk hoofdofficier van Justitie mr. G.W. (Gerrit) van der Burg, die de dag mag openen, op de website. Dat is logisch, want het OM kan moeilijk zeggen dat ze bezig zijn met zomaar wat dingetjes die er niet toe doen. Hoeveel het toeneemt zegt hij er niet bij. In mei 2015 zei hij bij Nieuwsuur nog: ‘Het is een probleem waarbij niemand precies kan zeggen hoe groot het is.’ Uit die Nieuwsuur-uitzending, die overigens nadere bespreking verdient, blijkt ook niet hoe groot het ondermijningsprobleem dan wel is.

    Ondermijning is al een paar jaar het toverwoord in de justitiewereld. Criminelen uit de onderwereld maken gebruik van diensten in de ‘bovenwereld’. Daarmee wordt deze ‘bovenwereld’ ‘ondermijnd’. Deze criminelen werken nooit alleen, ze zitten in een ‘crimineel samenwerkingsverband’ oftewel CSV. Er zijn targets gesteld hoeveel CSV’s er moeten worden opgerold. En dan gaat het niet vooral om veroordelingen, maar vaak ook om mensen het leven zuur te maken door een fiscale voorkeursbehandeling, zegt Van der Burg in Opportuun van oktober 2014.

    De termen CSV of ondermijning staan niet in het wetboek van strafrecht. Targets over werkelijke strafbare feiten die de politie voor de rechter heeft gebracht zijn nooit gehaald. Misschien daarom wordt nu gekozen voor het treiteren van groepen mensen die worden ingedeeld bij ‘de onderwereld’. Met behulp van welwillende mediaconnecties wordt het fictieve probleem extra aangedikt.

    Mensen die aangifte hebben gedaan van inbraak, beroving of verkrachting moeten wachten, want de politie vindt het belangrijker om hun zelfverzonnen vijand aan te pakken. Of deze aanpak leidt tot veroordelingen, en of het in het wilde weg beslag leggen op allerlei bezittingen voor de rechter stand houdt, is van later zorg. Het lijkt belangrijker de vastgeroeste politieorganisatie weer een doel te geven, waarbij de hele maatschappij, of in elk geval de hele overheid moet meedoen in deze mythologische strijd tegen het kwaad.

    Maar goed, dag van de ondermijning dus. Behalve mr. Van der Burg en wat politiemensen is ook de private veiligheidsbranche vertegenwoordigd. Bijvoorbeeld Wendy van der Krift, die mede-eigenaarschap van een bedrijf dat veiligheid verkoopt aan gemeenten weet te combineren met de functie van teamchef bij de nationale politie. En die uit dien hoofde natuurlijk nooit zal zeggen dat het wel meevalt met die ondermijning. En haar eigen dubbelfunctie, ondermijnt die dan niet de geloofwaardigheid van de politie? Verder twee heren van de FIOD over hun ‘afpak-app’ (helaas niet openbaar verkrijgbaar), een entrepreneur in intimiteit en verleiding en een NLP-master die hardnekkige weerstanden (‘mogen we dit wel doen?) weet te doorbreken.

    In het vuur van de strijd is intussen elke motorclub in de ogen van justitie een ‘outlaw motorcycle gang’ geworden en iedereen met een paar wietplanten behoort tot de ‘ondermijnende en georganiseerde misdaad’. Is de grootste ondermijning hier niet de ondermijning van de rechtsstaat?

    Mobiel banditisme: we doen maar wat

    Trivium 4 was een internationale politieactie tegen ‘mobiel banditisme’, waar we van weten omdat Hart van Nederland er een item over maakte. Het is internationaal omdat het wordt georganiseerd door de vereniging van verkeerspolitiemensen TISPOL. U las dit eerder. Drijvende kracht achter de Trivium-acties is de Britse West Midlands Police, die kennelijk de middelen heeft om zulke operaties op te tuigen. Ook op het audiovisuele vlak zijn ze nogal actief. Uit dit filmpje blijkt dat Trivium 5 intussen heeft plaatsgevonden, ook in Nederland:

    (bron: TISPOL)

    Op 0:18 Trivium richt zich op buitenlandse weggebruikers. Mag de politie discrimineren? Hoe verhoudt dat zich met het gelijkheidsbeginsel? Is er een Nederlandse bestuurder die hier van af weet en er verantwoordelijk voor is? Als Trivium in twaalf landen tegelijk speelt, wie is dan een buitenlandse weggebruiker?

    Op 0:34 begint een opsomming van wat Trivium allemaal bestrijdt. Gestolen voertuigen lijkt nogal logisch voor verkeerspolitie. Maar schijnhuwelijken? Als een auto met buitenlandse nummerplaten van de weg wordt gehaald, gaat Europol dan het huwelijk van de inzittenden checken? En als ze niet getrouwd zijn? Draaien de verkeersagenten dan de checklist mensenhandel af?

    Op 0:45 blijkt dat deze ‘moodclip’ is samengesteld uit allerlei eerdere filmpjes. Deze helicopter komt uit een item van de Belgische RTBF, zien we linksboven.

    Op 0:47 gaan ze helemaal los. Waar komen deze wild west beelden vandaan? Moet dit laten zien hoever TISPOL gaat voor een veilig verkeer?

    Op 1:10 zien we dat Trivium 4, dat in de zomer van 2015 liep, 1801 ‘intelligence’ rapporten heeft opgeleverd. Met wie worden die allemaal gedeeld? West Midlands Police? Europol? Wie gaat daar over?

    Op 1:16 is het weer menens. Een auto met Britse nummerplaat, wordt door Britse politie van de weg gedrukt. Het zal West Midlands Police zijn geweest, gok ik. Waren de inzittenden buitenlands? Gebeurde dit wel tijdens een Trivium operatie of waren dit gewoon mooie beelden die ze nog hadden liggen?

    Op 1:22 ‘Success boosted by effective partnerships’ staat er. Het lijkt dat binnen TISPOL elke keer opnieuw wordt gekeken wie er mee mogen doen. Wie er nog een potje geld en FTE heeft hiervoor.

    Op 1:29 Deze verkeersagenten rammen ook deuren in. Wat zien we hier? Is dit Trivium?

    Op 1:44 wordt er weer op gehamerd dat het om buitenlandse daders gaat en dat de partners zijn: Britse vreemdelingendienst, belastingdienst en Britse RDW. Etc. Zij delen data snel. Ook met de andere landen die meedoen? En mag dat?

    Op 1:51 wordt duidelijk dat dit de toekomst is. Echt? Discriminerende controles op buitenlanders door heel Europa, gecoördineerd vanuit de West Midlands Police?

    TISPOL is begrijpelijkerwijs nogal enthousiast over Trivium 5. ‘Trivium 5 is the most ambitious and far-reaching yet’  staat er te lezen. Ook in Nederland liep deze actie, maar nog steeds buiten de waarneming van Politie.nl. Ook Europol heeft niets over Trivium 5 op de site staan, wat vreemd is voor een organisatie die verantwoordelijk zou zijn voor het verzamelen en delen van ‘intelligence’. Wel plaatste Europol een link naar West Midlands Police op Facebook, wat het beeld versterkt van een los samenwerkingsverband. Los van beleid, ongecontroleerd.

    Wie is hier verantwoordelijk voor? Wat kost het? Wie betaalt het?

    Operatie Trivium: totale bandietencontrole

    Operatie Trivium heeft de bandieten een lesje geleerd, maar wij zitten met een onbegrijpelijk filmpje. Gelukkig is er een plaats op het internet waar iets wordt uitgelegd. Europol meldt: Operatie Trivium was een actie van Europol en verkeerpolitieverband TISPOL om aan de bandieten duidelijk te maken dat onze wegen niet bedoeld zijn voor gebruik door criminelen.

    De operatie liep van 22 tot 28 juni in Engeland en Wales, en van 25 tot 28 in Nederland. Politiemensen uit Litouwen en Roemenië ondersteunden de controles met informatie en controleerden in uniform Litouwers en Roemenen in Engeland. West Midlands Police lijkt de kar te trekken, althans die zijn de enigen met informatie op hun website. 8440 voertuigen aangehouden, 797 mensen gearresteerd. Dat is wel andere koek dan die ‘leuke zaken’ melkpoeder en viagra.

    Er is iets raars. De naam Trivium 4 lijkt te wijzen op 3 eerdere Triviums, maar die hebben de website van Europol nooit gehaald, of zijn effectief verwijderd. Wat je niet zou verwachten van de organiserende partij die pleit voor uitbreiding van Trivium door heel Europa, met een hoofdkwartier in Den Haag.

    Politie.nl kent Trivium eigenlijk alleen als een straat in Etten Leur, Maar er staat ook één keer ‘Trivium’ in het jaarverslag politie 2014. Zij het in de samenstelling ‘Trivium en Archimedes’ (Wat ook een operatie tegen mobiel banditisme is). Het wordt daar genoemd als iets van Europol en verder niet toegelicht. Operatie Trivium van deze zomer wordt helemaal niet genoemd, vreemd genoeg.

    Interpol, een organisatie die bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit door middel van uitwisselen van informatie tussen politiekorpsen toch als hoofdtaak heeft en bij uitstek geschikt zou moeten zijn voor de bestrijding van mobiel banditisme, lijkt niets met Operatie Trivium te maken te hebben gehad.

    Wat is hier aan de hand? Waarom wil Europol massale controles op basis van nummerplaatherkenning? Wat is precies het mediaplan van dit project? Wie gaat er over internationale opsporing? Zijn die 797 Britse en 43 Nederlandse arrestanten allemaal bandieten?

    De politie heeft geen tijd om iets doen met de aangiften van mensen. Van de meeste inbraken en diefstallen wordt geen verdachte gevonden. Opsporing is veel werk dat misschien niets oplevert. Veel makkelijker is het om met nummerplaatherkenning buitenlandse auto’s van de weg te halen en met lukrake ‘informatiegestuurde’ of ‘strenge’ controles mensen hun tijd te verdoen. Met één op de tien auto’s is wel iets mis, dus de actie is altijd een succes. En die andere negen zijn voor niets staande gehouden.

    Leuke zaken: Operatie Trivium

    Op de zondag dat op facebook bekend werd dat Mitch Henriquez was overleden als gevolg van een onprofessionele poging tot arrestatie, waarvoor ook de noodzaak ontbrak, bracht Hart van Nederland een uniek kijkje achter de schermen bij de politie. De verslaggever mocht mee met Operatie Trivium. Operatie Trivium? U had daar misschien nog niet van gehoord, maar ook het filmpje van Hart van Nederland roept vooral vragen op. Laten we even kijken.

    (bron: Hart van Nederland)

    Ik vroeg me af,

    Op 5 seconden: Wat is er verdacht aan de auto in de verte? De buitenlandse nummerplaat (die we niet te zien krijgen) misschien?

    Op 15 seconden: De politie wil staande houden. In verband met welk strafbaar feit?

    Op 18 seconden: Probeerde de auto die ter controle aan de kant werd gezet zich met hoge snelheid aan controle te onttrekken?

    Op 28 seconden: Wat is de rol van de helikopter? Hoeveel helikopters zijn ingezet?

    Op 30 seconden: Wat is precies een ‘strenge controle’? Waar staat dit in de wet?

    Op 33 seconden: Waren er aanwijzingen dat bandietenbendes op 26 juni zouden toeslaan? Of alleen dat ze zouden rondreizen? Is dat verboden? Of werd deze operatie uitgevoerd zonder dat er specifieke aanwijzingen waren omdat dat makkelijker te plannen is?

    Op 38 seconden: Heeft Maikel Dop het hier over een bepaalde bandietenbende die al is opgerold of een bandietenbende die nog op vrije voeten is?

    Op 46 seconden: Mag de politie de kofferbak doorzoeken?

    Op 51 seconden: Hoezo is babyvoeding een heel erg ‘hot item’? Waarom moet de politie daar op letten?

    Op 54 seconden: Wordt hier met ‘doelgroep’ bedoeld dat Roemenen worden staande gehouden omdat ze Roemenen zijn? Is het in Nederland strafbaar om Roemeen te zijn?

    Op 59 seconden: Met welk doel verzamelt de politie de volledige NAW gegevens van Roemenen? Om te matchen met bekende bandietenhoofdkwartieren?

    Op 1 minuut: Terwijl de voiceover zegt dat criminele bendes vooral uit Roemenië komen, laat de animatie zien dat ze uit Rusland, Wit Rusland, Oekraine, Moldavie, Griekenland (lijkt het) en Ierland komen. Maar niet uit Roemenië. Was deze animatie misschien bedoeld voor een ander onheilspellend item?

    Op 1 minuut 15 seconden: Gelukkig is politiewerk niet altijd bikkelhard. Maikel Dop noemt ‘leuke zaken’ babyvoeding en viagra. Iemand is ‘gepakt’ met die spullen. Zijn die verboden dan?

    Op 1 minuut 30 seconden: De verzamelde gegevens zullen geanalyseerd worden in samenwerking met andere Europese politiekorpsen. Hoe is dat wettelijk geregeld? Welke gegevens? Alle nummerplaten die zijn langsgekomen? De NAW gegevens van Roemenen? De video opnamen van  de helikopter? Wordt de analyse gepubliceerd?

    Waar de politie het hardst faalt – voor oplossen van inbraken en diefstallen moet hard en geconcentreerd gewerkt worden – komen ze nu met ‘leuke zaken’ die ze vooral zelf leuker vinden om te doen. Buitenlandse reisjes maken in de baas zijn tijd op kosten van de belastingbetaler om de collega’s van TISPOL te bezoeken bijvoorbeeld.

    En als je dan met wat nummerplaatherkenning Roemenen of anderszins ‘hits’ van de weg haalt, vind je altijd wel iets. Zo werkt lukraak controleren: altijd succes en het help tegen alles, zelfs tegen een liquidatiegolf.

    Projectmanager Maikel Dop omschrijft de criminele bendes die het doel en de aanleiding zijn voor Operatie Trivium: Ze houden zich bezig met inbreken, zakkenrollen en kijken waar ze bij winkeldiefstallen het meeste weg kunnen halen. Een lid van een mobiele bandietenbende blijkt dus geen beroeps te zijn, maar een gelegenheidscrimineel. Is dat alles? Gaat het dus niet over terrorisme, moord, geweld, afpersing of zelfs bedreiging? Zou dat komen omdat Operatie Trivium is bedacht door verkeerspolitie?

     

    Laat honderd bloemen bloeien!

    Op Wikipedia staat het volgende: Laat Honderd Bloemen Bloeien was de slogan van een kortstondige liberalisatiecampagne in de Volksrepubliek China van 1956 tot 1957, waarin de autoriteiten kritiek aanmoedigden met, naar eigen zeggen, als doel om misstanden in het bestuur te kunnen opsporen en aanpakken.

    De campagne was het initiatief van premier Zhou Enlai, maar een belangrijk deel van de partijleiding, waaronder Mao Zedong, was geschokt over de felheid van de kritiek die toen los kwam. De Communistische Partij van China ging toen snel over tot vervolging van de personen – intellectuelen, boeren en arbeiders – die deze kritiek hadden durven uiten. Het aantal slachtoffers liep in de honderdduizenden, zo niet miljoenen.

    Deze vervolging was zo fel, dat velen de overtuiging zijn toegedaan dat de hele “Honderd Bloemen Campagne” alleen maar een valstrik is geweest om critici uit de tent te lokken en vervolgens in de kraag te grijpen. Mao had deze tactiek namelijk al eens eerder gebruikt, tijdens zijn periode in Yan’an. Hij noemde dit ‘Lok de slangen uit hun holen’.

     

    Laat honderd bloemen bloeien. Het refereert dus eigenlijk naar iets moois. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw bloeiden ook honderd bloemen. Honderd bloemen? Nee, misschien wel duizend! Overal in de grote steden werden panden ontnomen aan speculanten, aan sloop, aan leegstand. De politie hakte er met de botte bijl op los, namens de machthebbers van het fatsoenlijke Nederland en er ontstond een tegenbeweging. Een tegenbeweging met politieke denkbeelden. Maar ook met zeer talrijke initiatieven. De ‘Honderd Bloemen’.

    In kraakpanden werden kunstateliers gevormd, waar jonge kunstenaars experimenteerden. Er werd muziek gemaakt. De kraakbeweging bracht schrijvers voort. Dichters. Er werd geëxperimenteerd met een geldloze maatschappij. Er kwamen kleine drukkerijtjes. Journalisten van vandaag schreven hun eerste stukken in een kraakpand. Met kaarslicht en achter een dichtgespijkerd raam. Onderzoekscollectieven sprongen tevoorschijn. Om de overheid te onderzoeken, of speculanten, of nazi’s, of de politie en inlichtingendiensten. Woongemeenschappen ontstonden. Dit waren de ‘Honderd Bloemen’ die bloeiden.

    Vandaag beginnen opnieuw honderd bloemknoppen aan een onzekere toekomst. Er zit onkruid tussen, maar wie bepaalt wat onkruid is? Geef water aan alles en zie zelf wat uiteindelijk de moeite waard is! De reden in de jaren tachtig en negentig dat zoveel initiatieven opbloeiden, was dat er gewoon veel ideeën waren. Vaak jonge mensen, optimisme, levenskracht. En natuurlijk een gemeenschappelijke tegenstander. Een overheid die moeite had met luisteren. Een overheid die graag waterkanonnen inzette. Niet om de honderden bloemen water te geven, maar om ze weg te spoelen.

    De dood van de Antilliaan Mitch Henriquez zorgt vandaag voor honderd bloemen. Andere bloemen dan indertijd in de kraakbeweging. Vandaag is de tijd van de sociale media. Op Facebook zijn pagina’s aangemaakt met namen als ‘Justice For Mitch Henriquez’, ‘Rechtvaardigheid voor Mitch Henriquez’, ‘A candle for Mitch Henriquez, for Unity’, ‘Gerechtigheid voor Mitch Henriquez’, ‘Justice for #MitchHenriquez’. Op deze pagina’s staan reacties van boze mensen, woedende mensen, verdrietige mensen, verontruste mensen, goedbedoelende mensen. Mensen die weten hoe je je gedachten onder woorden brengt. Maar ook mensen die grote tegenstellingen aan het licht brengen. Immers, hoe kan een analfabeet toch op Facebook terechtkomen?

    Naast die uitingen van medeleven op Facebook, zijn er ook fysieke bloemen gaan bloeien. Er worden gedichten gemaakt, een rapper heeft een lied geschreven, er wordt een stille tocht georganiseerd, er waren hevige rellen in de Haagse Schilderswijk, er wordt vergaderd, er is een speciale gemeenteraadsvergadering. Het betekent dat duizenden mensen bezig zijn met de dood van een landgenoot. En het houdt niet op. Er komen mensen bij, er komen Facebookpagina’s bij, er komen initiatieven bij. En er komt weerstand bij.

    Er zijn twee voorname redenen dat er weerstand bij komt. Weerstand tegen al die initiatieven. Dat komt omdat steeds vaker oude zaken terug worden gehaald. Oude zaken waarbij een burger stierf door toedoen van politieagenten. Oude zaken? Cold cases? Volgens de politie zijn het zaken die al geclasseerd zijn. Een rechter heeft de politieagenten vrij gesproken en dus ‘is het heel vervelend voor de destijds betrokken politieagenten om opnieuw te worden herinnerd aan die oude zaken’. Vervelend hè, wanneer iemand dood is. Iemand die je zoon was, of je dochter. Iemand die je man was, of je vriend. Vervelend hè, om daaraan te worden herinnerd. Ook wanneer je vrij bent gesproken. Wat een nare mensen hè, die nabestaanden. Misschien is het een idee om voortaan ook nabestaanden op te pakken. Je weet maar nooit.

    Namen die nu worden genoemd zijn Mike Stok, Rishi Chandrikasing, Ihsan Gurz, Michael Koomen. En er wordt al bijgezegd dat er nog veel meer zijn. Vervelend hè, dat die ouders en die vrienden, die familie en kinderen, daar nog steeds mee zitten. Vervelend hè, voor die politieagenten die zijn vrijgesproken. Vervelend dat dat nu allemaal weer naar boven wordt gebracht. Op die Facebookpagina’s worden profielen van mensen door Facebook geblokkeerd volgens sommigen, en de politie laat weten mensen te gaan vervolgen.

    Een tweede zaak is dat nu op de sociale media politieagenten worden bedreigd. Een Haagse wijkagent die zegt te lijken op één van de verdachten in de doodslagzaak van Mitch Henriquez, kwam deze week nog boos in het nieuws. ‘Ik wordt bedreigd!’, riep hij. ‘En ik heb helemaal niets gedaan!’ Het is een zaak van spontane ‘name and shame’. ‘Name and shame’, een beleid van de politie zelf om leden van motorclubs te noemen wanneer zij in beeld komen bij een misdrijf. Of het ‘etnisch profileren’, een ander beleid van de politie. De huilende wijkagent is slachtoffer van ‘name and shame’, van ‘beroepstechnisch profileren’. Ook hier heeft de politie aangekondigd te gaan onderzoeken of mensen kunnen worden vervolgd.

    De Facebookpagina ‘Justice for Mitch Henriquez’ schreef gisteren dit over die weerstand van de politie: ‘Nadat wij gisteren oude koeien uit de sloot hadden gehaald is de politie nu gekwetst door onze actie. Het feit dat wij [33.000 mensen] ons gekwetst voelen over de ‘moord van Mitch’ met iedere morgen nieuwe zorgen erbij doet hun helemaal niets. Geen een van die agenten hebben tot nu toe publiekelijk ‘excuses aangeboden’. Eerst gingen ze opzettelijk leugens verspreiden over de doodsoorzaak van Mitch samen met hun tovaritsj [het OM]. Wanneer dringt het tot jullie door dat leugens hebben korte benen. “En wat voor een impact dit soort berichtgeving op agenten en hun omgeving heeft.”Voelden jullie ook gekwetst toen Rishi werd vermoord? Voelden jullie ook gekwetst toen Ishan lag dood te gaan in de cel? Voelden jullie ook gekwetst toen Mitch dood-gewurgd werd?

    Totaal geen medeleven met de duizenden mensen die dag en nacht niet kunnen slapen, die traumas hebben overgehouden van die nekklem, die overdag bang en onzeker voelen wanneer ze een politie agent zien. De politie is niet voor iedereen. Dat is een mythe. Als jullie echt voor iedereen waren, dan hadden jullie op z’n minst een korte speech gehouden om de harten van de burgers gerust te stellen. Dat hebben jullie ook niet gedaan. Wij hebben niets nieuws geplaats. Wij hebben enkel het leed van een burger gedeeld. En als dat een ‘misdaad’ is, dan moeten we allemaal ophouden met leven want het leven bestaat eenmaal uit verhalen en getuigenissen die onderling worden gedeeld. Wees niet bang, wij gaan geen ‘kruistocht’ of ‘jihad’ tegen jullie voeren. Wij weten dat jullie dit lezen. Wij weten dat jullie het erg vinden. Voel de pijn die wij jarenlang hebben gevoeld. Niets kan tippen aan de intimidatie en chantage afkomstig van jullie kant jegens de burgers. Het wordt ook tijd dat jullie de burgers als mensen behandelen en niet als een kudde vee in stallen waarop jullie los kunnen gaan timmeren.’

    De boodschap is duidelijk. Tienduizenden mensen zijn boos, verdrietig of verontwaardigd. Nog vele bloemen zullen bloeien. En nog vele waterkanonnen zullen worden ingezet. Al die bloemen bloeien niet zomaar! Fijne zomer!

     

     

     

     

     

    Waakzaam, dienstbaar en racistisch

    de Groene Amsterdammer Hassan Bahara 17-06-2015 ‘Er sluipt een gif onze organisatie binnen. Het gif van uitsluiting’, schreef korpschef van de nationale politie Gerard Bouman afgelopen februari in een uitgelekte interne blog. Racistische kleinering van collega’s, etnische profilering van islamitische burgers – politieagenten maken zich er volgens Bouman steeds vaker schuldig aan.

    Paul Mutsaers van de Tilburg University deed zes jaar onderzoek bij de politie in Amsterdam, Bergen op Zoom en Tilburg. In zijn vorige week verschenen werk concludeert ook hij dat discriminatie binnen en door de politie een groot probleem is. Gek genoeg reageerde Bouman allesbehalve instemmend op het onderzoek. Van ‘stelselmatig etnisch profileren of discrimineren binnen en door de politie’ is geen sprake, stelt hij in een persbericht. ‘Diverse wetenschappelijke onderzoeken onderbouwen die conclusie.’ Navraag leert dat Bouman drie onderzoeken bedoelt. Twee daarvan, Etnisch profileren in Den Haag? (2014) en Contrasterende beelden (2014), oordelen inderdaad genuanceerd over de politie. Alleen: deze twee onderzoeken beperken zich tot het Haagse politiekorps. Het derde onderzoek, Proactief handhaven en gelijk behandelen (2012), oordeelt eveneens mild over de politie, maar ook dit onderzoek is van bescheidener schaal.

    Je zou denken: Bouman en Mutsaers, die hebben elkaar gevonden. Waarom probeert Bouman dan het werk van Mutsaers te ondermijnen met kleinere onderzoeken? Omdat de politie nooit publiekelijk aantijgingen van discriminatie erkent. In een interne blog klagen over het gif discriminatie dat het politiewerk verziekt? Dat is mogelijk. Maar concludeert bijvoorbeeld Amnesty International (2013) dat de politie etnisch profileert, dan noemt de nationale politie dat een ‘aanname’ die ‘ongegrond en onjuist’ is. De rijen moeten gesloten blijven, zelfs wanneer er kritiek geleverd wordt die intern wordt gedeeld.

    Lees het commentaar op de Groene Amsterdammer